Als in 1913 de keuze op een ontwerp voor het nieuwe stadhuis op architect Henry Evers valt, breekt er tumult uit. Critici hekelen de ondemocratisch besluitvorming. Ook het ontwerp zelf valt niet bij iedereen in goede aarde. Veel vertegenwoordigers van de culturele elite vinden het gebouw te ouderwets en te weinig Rotterdams. Het mag allemaal niet baten: in 1914 gaat de eerste paal de grond in.

In 1910 krijgt architect Henri Evers van de 'Commissie voor den Raadhuisbouw', waarvan burgemeester Zimmerman voorzitter is, de opdracht om een voorontwerp te maken voor het nieuwe stadhuis aan de Coolsingel. De Commissie die volledig bestaat uit leden van de gemeenteraad poogt op deze manier een idee te krijgen van de vorm en indeling van het nieuwe gebouw en uiteraard ook van de te verwachten kosten. Zimmerman vindt Evers (1855-1929), hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Delft, een bijzonder geschikte architect. De raadscommissie is echter niet erg onder de indruk van Evers ontwerp. Het gevolg is dat er een jury van architecten benoemd wordt wederom onder voorzitterschap van Zimmerman. Deze jury schrijft vervolgens een besloten prijsvraag uit. Hiervoor zijn zeven architecten geselecteerd. Het gaat om K.P.C. de Bazel, M. Brinkman, C.B. van der Tak, W. Kromhout, J. Stuyt, het duo W.F. Overeijnder en A.P.B. Otten en ook H. Evers. De belangrijkste en meest moderne architect van dat moment, H.P. Berlage, bevindt zich niet tussen de gekozenen. Dit leidt tot hevige protesten onder Nederlandse architecten en ook in de Rotterdamse Raad. Zimmerman, die bekend staat als een daadkrachtige maar ook tamelijk autoritaire burgemeester, weigert zich te verantwoorden en houdt voet bij stuk. Na tentoonstelling van de ontwerpen in maquettevorm selecteert de jury de ontwerpen van Evers, Stuyt en De Bazel, maar is over geen van de ontwerpen onverdeeld positief. Zimmerman oefent echter druk uit om een knoop door te hakken en het ontwerp van Henri Evers dat is ingediend onder de naam S.P.Q.R. (Senatus Populusque Romanus, oftewel 'De Staat en het Volk van Rome') aan de gemeenteraad voor te leggen.

Ouderwets en ondemocratisch
Als de raad op 5 juni 1913 met achtentwintig stemmen voor en zeven tegen voor het stadhuis van Evers kiest, breekt er een storm van protest uit. Allereerst op het Beaux-Arts ontwerp dat men kleingeestig en ouderwets vindt en niet passend in het nieuwe moderne Rotterdamse stadscentrum. De eerste handelsstad van het land verdient een representatief stadhuis. Omdat juist Rotterdam een stad is waar de moderne techniek hoogtij viert.  De Nederlandse architectenwereld is van mening dat een open prijsvraag geleid zou hebben tot een beter ontwerp van een andere bouwmeester dan Evers. De architecten die deelnamen aan de besloten prijsvraag wordt verweten niet solidair te zijn met de uitgesloten Berlage en vrijwillig meewerkten aan 'het comediestuk van Zimmerman' waarbij al op voorhand duidelijk was voor welk stadhuisontwerp gekozen zou worden. Raadsleden en architecten hekelen ook het gebrek aan informatie en openheid rond de keuze van het ontwerp en menen dat de raad en de pers op ondemocratische wijze buiten spel gezet zijn.  De kritiek houdt tijden lang aan. Vooraanstaande Rotterdammers doen in 1914 bij de raad een mislukte poging om hele prijsvraag te heroverwegen. Hun verzoek gaat vergezeld van een omvangrijke bloemlezing aan gepubliceerde kritieken in de pers en in vaktijdschriften. B&W blijken niet gevoelig voor het verzoek. Op 15 juli 1915 legt Koningin Wilhelmina de eerste steen voor het nieuwe stadhuis van Rotterdam.