Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) kwam het vervoer van goederen in de Rotterdamse haven bijna volledig stil te liggen. Duidelijk wordt dat Rotterdam als doorvoerhaven veel te afhankelijk is van Duitsland. Na 1918 bleef er ongerustheid bestaan over de toekomst van de haven.
Er werden vragen gesteld waarom Rotterdam niet meer deed aan het vervoer van stukgoederen ten opzichte van massagoed. Pas in 1926 werd er door de gemeente een stukgoedcommissie opgericht, met de burgemeester als voorzitter. De mechanisering van massagoed die vóór de Eerste Wereldoorlog was gerealiseerd, had geresulteerd in directe overslag. Hiermee wordt de overslag van zeeschip naar binnenvaartschip bedoeld, zonder opslag op de kade. Tijdens het interbellum (1918-1939) werd deze mechanisering verder geoptimaliseerd. Dankzij de introductie van stoom-, hydraulische en elektrische kranen trad met stukgoed, naast massagoed, wel mechanisatie op, maar die was verre van volledig. Daarom werden de meeste werkzaamheden nog steeds verricht met de hand. Ondanks dat het niet tot een technisch gemechaniseerd regime kwam zorgde uitvindingen zoals elektrische wagens en de wipkraan wel voor een forse productiviteitsstijging.