Leven 'van de Heilige Geest'

Tot aan het einde van de zeventiende eeuw leefden er zeven tot veertien personen ‘van de Heilige Geest’.  Het ging daarbij om geestelijk en lichamelijk gehandicapten. In het begin moest men Rotterdammer zijn om in aanmerking te komen voor hulp, later werd de regel versoepeld en moest men minstens tien jaar in de stad hebben gewoond. Wie bedeeld was geweest door de Heilige Geest en overleed, verloor zijn erfenis aan het huis.

Het Heilige Geesthuis bezat een veertigtal kleine huisjes, bedoeld als gratis woningvoorziening voor arme Rotterdammers. Ze werden toepasselijk ‘geefhuisjes’ genoemd en waren klein en eenvoudig. De huisjes werden voor het merendeel bewoond door oudere, alleenstaande vrouwen maar er verbleven soms ook moeders met kinderen. In 1912 werden de huisjes aan de Vrouwenhuisgang aan de gemeente verkocht maar de bewoners mochten er blijven wonen. Dit duurde niet lang want na afbraak in 1914 van het Oudevrouwenhuis verdween de steeg. De huisjes aan de Lombardstraat werden tijdens het bombardement van 14 mei 1940 verwoest.

Winterdeling

Het bestuur van het Heilige Geesthuis organiseerde tot in de twintigste eeuw in de koudste maanden van het jaar uitdelingen van brandstof en voedsel. In de zeventiende eeuw kregen zo’n vierhonderd Rotterdammers brood en turf, in de achttiende- en negentiende eeuw liep dat vanwege slechte economische omstandigheden op tot zevenhonderd. Wit brood en turf werd uitgedeeld aan mensen die ‘het lood hadden’: erkende armen die als bewijs van onvermogen een driehoekig loodje kregen uitgereikt met daarop het symbool van de heilige geest. Natuurlijk werd er met het lood gefraudeerd. Ze werden nagemaakt of verkocht. In 1840 werden de loodjes vervangen door op naam gestelde kaarten.

In de twintigste eeuw werd het voedselpakket verrijkt met rundvlees, spek, boter, margarine en dekens. Tot de Tweede Wereldoorlog kregen nog zo’n zeshonderd Rotterdammers voedsel en brandstof van het Heilige Geest-Huis. Na de invoering van de AOW (1956) en de Algemene Bijstandswet (1964) werden de winterdelingen stopgezet. De 29 overgebleven bedeelden kregen een cheque ter waarde van 47,50 gulden.