Van een groot aantal archieven schuift in januari 2021 de openbaarheidsgrens een jaartje op. Van de archieven met een openbaarheidsbeperking van 75 jaar komen nu de stukken uit het bevrijdingsjaar 1945 vrij. Daaronder zijn, zoals inmiddels gebruikelijk, veel documenten uit het archief van de Rotterdamse gemeentepolitie, maar ook van bedrijven en particuliere instellingen.
Vlak na de bevrijding grepen veel Rotterdammers hun kans om op te schrijven wat ze in de oorlogsjaren uit veiligheidsoverwegingen of vanwege de censuur hadden moeten verzwijgen. Soms schilderden ze de werkelijkheid daarbij wat mooier of lelijker dan die in werkelijkheid was geweest. De een dichtte zichzelf met terugwerkende kracht een heldenrol toe, een ander probeerde juist te verbloemen wat hij of zij in ’40-’45 had gedaan. De archiefstukken uit deze periode zijn dus niet allemaal even betrouwbaar. Dat neemt niet weg dat ze soms informatie bevatten die elders niet te vinden is.
Ziekenhuis in de vuurlinie
Een voorbeeld van dat laatste is een kort verslag van de secretaris van het voormalige Ziekenhuis Bethesda aan de Oostmaaslaan in Kralingen. Het is slechts één getypt velletje tekst, maar het geeft toch een glimp van wat de instelling in de meidagen van 1940 en daarna heeft doorstaan. Het vertelt hoe Bethesda vlak na de Duitse inval in de vuurlinie kwam te liggen en op een gegeven moment zelfs ontruimd moest worden. ‘De toestand werd zóó dringend, dat het verplegend personeel en de patiënten naar het Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Van der Sluysstraat moest worden overgebracht’, aldus het verslag. Maar ook daar bleek het niet veilig. Bij het bombardement van 14 mei werd het tehuis getroffen, zodat een nieuwe evacuatie nodig was. Gelukkig vielen er geen slachtoffers en kon iedereen na de capitulatie terug naar de Oostmaaslaan.
Over de rest van de oorlog is het verslag heel summier: het vermeldt dat er mensen ondergedoken hebben gezeten in Bethesda en dat de instelling zonder grote problemen de hongerwinter is doorgekomen. Aan het eind vereffent de schrijver nog een rekening met een Duitse verpleegster die tijdens de oorlogsjaren in het ziekenhuis werkte:
‘Bij de komst der Duitschers ontpopte zij zich als een fanatiek aanhangster van het nazi-regiem. Er kwamen dikwijls officieren bij haar op bezoek en steeds schermde zij met dreigementen. Juist vóór den ondergang van Duitschland was zij met pensioen vertrokken. Dit pensioen wordt natuurlijk niet meer uitgekeerd.’
[tekst loopt door onder afbeelding]