Uw zoekacties:

63 Archief van de Gemeentepolitie Rotterdam

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
63 Archief van de Gemeentepolitie Rotterdam
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
Titel:
Geschiedenis van de archiefvormer
Inleiding
De taken van de politie kunnen als volgt worden samengevat: zorg voor de veiligheid, bewaken van de openbare orde, criminaliteit voorkomen en bestrijden, strafbare feiten opsporen en hulp verlenen bij noodsituaties. In de loop der jaren zijn de grenzen van deze taakgebieden niet helemaal hetzelfde gebleven. Zo behoorde de controle op horecavergunningen in het verleden ook tot de taken van de gemeentepolitie. Maar in grote lijnen zijn deze taken vanaf het begin van de 19e eeuw gelijk gebleven.
Ontstaan van de politie in Rotterdam
Nadat Nederland in 1815 een koninkrijk was geworden, werd nog dezelfde maand mr. Frans Bogaers belast met het “voeren van de directie der politie te Rotterdam”. Deze staatsambtenaar was verantwoordelijk voor de uitvoering van wetten en verordeningen, het stadsbestuur bleef belast met de dagelijkse politie en de handhaving van de stedelijke verordeningen, de keuren. In 1823 had de directeur de beschikking over twee commissarissen. Elke commissaris had een wijk van de stad onder zijn bevel en beschikte daarvoor over acht agenten. Voor de handhaving van de orde ’s nachts waren er klapwakers, die ondergeschikt waren aan de directeur. In 1836 werd ook de directeur aan burgemeester en wethouders ondergeschikt gemaakt, zodat kon worden gesproken van één stedelijke politie. Het politiebureau was gevestigd in het raadhuis. In 1845 werd er een nieuwe directeur benoemd door de koning. Deze hief de klapwacht op en reorganiseerde het korps. De nachtwacht werd nu uitgevoerd door agenten in de laagste rang die niet in vaste dienst waren. De twee wijken kregen ieder een eigen bureau. Het bureau van een van de wijken diende tevens als directiebureau.
Groei en nadere organisatie van de politie
In de Gemeentewet van 1851 kreeg de burgemeester het opperbevel over de gemeentepolitie. In Rotterdam stelde deze een hoofdcommissaris aan. Vanaf 1866 werd Rotterdam voor de politie in vier wijken verdeeld, kwartieren genoemd:

  • I Westelijk deel van de Stadsdriehoek

  • II Oostelijk deel van de Stadsdriehoek

  • III Ten oosten van de Stadsdriehoek

  • IV Ten westen van de Stadsdriehoek.

De hoofdcommissaris had zijn kantoor in het bureau van het IIe kwartier aan de Kaasmarkt. De agenten gingen in ploegendienst werken zodat er geen aparte agenten meer waren voor de nachtdiensten. Bij het De Vletteroproer op 31 oktober 1868 werden de bureaus belegerd en het hoofdbureau zelfs in brand gestoken. Dit was één van de aanleidingen een vast garnizoen in de stad onder te brengen vestigen: op 1 mei 1869 vestigde het Korps Mariniers zich in de kazerne aan het Oostplein. De groei van de stad deed aan het einde van de 19e eeuw ook de omvang van de politie groeien. Nieuwe wetgeving gaf nieuwe taken en verdere specialisatie. In 1880 werd op verzoek van het Openbaar Ministerie de justitiedienst opgericht, een voorloper van de recherche. Zij werkte onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie, die bij ernstige misdrijven direct leiding gaf aan het opsporingsonderzoek.
In 1881 werd de afdeling Drankwet opgericht (later Bijzondere wetten), gevolgd in 1888 door de politiedienst te water, aanvankelijk zonder eigen boten. In 1878 werd een eerste bureau op de zuidoever van de stad in gebruik genomen, het bureau Nassaukade. Het nieuwe grondgebied op de zuidoever werd toegevoegd aan de 2e afdeling en de grenzen tussen de vier kwartieren werden aangepast. Het korps had eind 1891 een sterkte van 642 man naast de hoofdcommissaris en de vier commissarissen, een verdubbeling van de omvang in 1866! De politieafdelingen werden vanaf 1895 verdeeld in onderafdelingen en postkringen. De afdelingen hadden de beschikking over meerdere bureaus en posthuizen. Elke afdeling had zijn eigen inspecteurs van de justitële dienst, en er was een centrale recherche aan het bureau op de Kaasmarkt. Er werd een brigade politieruiters gevormd (Bereden Brigade). In 1900 werd er een 5e afdeling gevormd op de Linker Maasoever. Het inmiddels geannexeerde Kralingen was toegevoegd aan de 3e afdeling, de wijk ten noordwesten van de stadsdriehoek hoorde bij de 1e afdeling, en de wijk ten noorden van de stadsdriehoek bij de 2e afdeling. In 1901 verhuisde het Centraal Bureau van de Kaasmarkt naar het Haagseveer. Naast de geografische afdelingen waren er inmiddels ook afdelingen met speciale taken. De Kinderpolitie (opgericht in 1911) had vooral een preventieve taak, zoals het op weg helpen van minderjarige vreemdelingen, zoekgeraakte en gevonden kinderen en behandeling van voogdijzaken. De Zedenpolitie was onder meer belast met het toezicht op de “publieke vrouwen”.
De annexatie van Hoek van Holland in 1914 maakte het noodzakelijk daar een “Commissaris van Rotterdam” aan te stellen, die naast het behartigen van bestuurlijke taken, ook de zorg had voor de aldaar geplaatste politiemannen. De bijzondere omstandigheden in de Eerste Wereldoorlog leidden tot de instelling van een speciale Stationsdienst onder de Vreemdelingendienst. Met de beschikbaarheid van gemotoriseerd vervoer, werd in 1920 de Motorbrigade opgericht. In 1923 ontstond de Tuchtbrigade ter bestrijding van baldadigheid, vanaf 1929 Brigade voor speciale diensten geheten, een soort reservekorps. Eind jaren ’20 kreeg de Rivierpolitie een eigen justitiële afdeling, de Havencentrale. Met het vaker voorkomen van ernstige rellen ontstond behoefte aan een Karabijnbrigade, opgericht in 1932 en voorzien van pantserwagens en zoeklichten. In 1935 startte de bouw van een nieuw centraal bureau aan het Haagseveer, waar ook de gehele politiedienst voor de binnenstad zou worden geconcentreerd. Dit werd eind 1936 in gebruik genomen. Ook werden de afdelingen opnieuw ingedeeld:

  • I Centrum

  • II Zuid

  • III Ten noorden en ten westen van het centrum

  • IV Ten oosten van het centrum.

Al snel bleek dat Rotterdam-Zuid te groot was voor 1 afdeling. Daarom werd Charlois afdeling V.
Vluchtelingen
Na de machtsovername van Hitler vluchtten steeds meer Joden naar Nederland, en vanaf de Kristallnacht in november 1938 steeg dat aantal exponentieel. Lang niet iedereen kreeg toestemming om in Nederland te blijven. Vluchtelingen werden opgevangen in kampen, onder meer in Hoek van Holland. Dit kamp was voor de mannen onder de illegale vluchtelingen. Het was eerst gevestigd aan de Langeweg, en vanaf 1939 op het terrein “Vianda”. Ook dienstweigeraars en deserteurs uit het Duise leger werden ondergebracht. In de meidagen van 1940 werden de bewoners van het kamp hals over kop overgebracht naar Naaldwijk. Na de capitulatie bezetten Duitse militairen het kamp en brachten de Joden over naar Westerbork. Het kamp werd daarna gebruikt voor huisvesting van alleenstaande mannen die door het bombardement op Rotterdam dakloos waren geworden.
De Meidagen van 1940
Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog op 10 mei 1940 had de politie de beschikking over de volgende bureaus:

  • I. Centraal bureau Haagseveer

  • II A. bureau Sandelingplein

  • II B. bureau Nassaukade

  • III. A. bureau Meermansstraat

  • III B. bureau Bergsingel

  • IV. bureau Oostervantstraat

  • V. bureau Charlois

De bureaus Nassaukade en Charlois werden bij de inval door Duitse militairen bezet en de aanwezige agenten gevangen genomen. De soldaten die het bureau Sandelingplein hadden moeten bezetten waren tijdens de landing gesneuveld, zodat dat bureau als enige op de Rotterdamse zuidoever kon blijven functioneren. De bureaus op de Rechter Maasoever werden beveiligd met hulp van het Nederlandse leger. Dezelfde dag ging de politie volgens afspraak staatsgevaarlijke personen ophalen om ze te interneren. Dit waren NSB’ers, communisten en Rijksduitsers. Al vanaf 1937 hield de politie in opdracht van de regering van deze groepen een aparte registratie bij. Ongeveer 1400 mensen werden tijdens de oorlogsdagen geïnterneerd in De Doelen aan de Coolsingel. Politiebeambten die lid van de NSB waren werden vastgehouden aan het bureau Oostervantstraat.
Op de Linker Maasoever, die al in handen was van het Duitse leger, kreeg de politie er overheidstaken bij. De commissarissen van de bureaus Charlois en Sandelingplein fungeerden als hoofd van het tijdelijke burgerlijk bestuur. Zo werden bijvoorbeeld aangiften voor de Burgerlijke Stand bij de politie gedaan, en men werd verantwoordelijk voor onder meer de voedselvoorziening, het begraven van slachtoffers, uitgifte van noodgeld etc. Met het bombardement op 14 mei ging de het bureau Meermansstraat verloren. Het Centraal Bureau aan het Haagseveer liep zware schade op, maar kon op 27 mei weer in gebruik worden genomen. Het personeel van het bureau Meermansstraat kon gebruik maken van een oud schoolgebouw aan de Boezemsingel, dat ging functioneren als bureau voor afdeling IIIA. 18 politiemannen kwamen in de oorlogsdagen om. Na het bombardement werd de politie ingezet om het verwoeste gebied te bewaken, inlichtingen te verstrekken over vermisten en toezicht te houden op het puinruimen.
Functioneren tijdens de bezetting
Hoofdcommissaris Einthoven, sinds 8 augustus 1940 met onbepaald verlof, kreeg op 23 juli 1941 zijn ontslag. Roszbach, de commissaris van de Actieve Dienst, volgde hem tijdelijk op. De Karabijnbrigade werd op aandringen van de Duitse autoriteiten ontbonden en de Bereden Brigade werd opgeheven. De politie kreeg er met de controle op verduisteringsmaatregelen een tijdrovende taak bij. Daarnaast werd de Luchtbeschermingsdienst gereorganiseerd en uitgebreid. Hiervoor kwamen voormalige beroepsmilitairen beschikbaar.
Kort voor de capitulatie had het hoofd van de Inlichtingendienst het archief van deze afdeling verbrand. Hiermee was deze afdeling in feite werkeloos geworden, waarna het personeel over de overige afdelingen verdeeld. Na een aantal maanden werd de afdeling op verzoek van de Duitse autoriteiten weer bezet en in eerste instantie voornamelijk belast met het observeren van “linkse revolutionaire elementen”. De afdeling werkte nauw samen met de Aussenstelle van de Sicherheits polizei en de Sicherheitsdienst en moest de politieke stemming onder de bevolking in de gaten houden. Het inlichtingenwerk verdween in de eerste jaren van de oorlog steeds verder naar de achtergrond, en de dienst werd steeds meer een verlengstuk van de bezetter. Op last van de Duitse autoriteiten werd de gemeentepolitie gereorganiseerd. Uiteindelijk moest dat gaan leiden tot één staatspolitie. Vanaf 5 mei 1941 bestond de Rotterdamse politie uit 3 categorieën:

  • A: Ordepolitie, bestaande uit de straatpolitie, de Motorbrigade, de Verkeersbrigade, de Brigade Speciale Diensten, de Mobiele Brigade en de Rivierpolitie. De Mobiele Brigade was belast met de ordehandhaving in ruime zin en was inzetbaar voor bijzondere opdrachten.

  • B. Gecentraliseerde justitële diensten (Recherche met de Herkenningsdienst, de Technische Opsporingsdienst en de Inlichtingendienst).

  • C: Administratieve diensten, later genaamd Bestuurspolitie of Bestuursdienst. Hieronder viel onder meer de personeelsafdeling, de typekamer en de afdeling Comptabiliteit, maar ook de Vreemdelingendienst en de afdeling Drankwet en Openbare Vermakelijkheden.

De recherche werd nader onderverdeeld in groepen:

  • Groep I: economiche delicten (valsemunterij, distributievervalsing, prijsopdrijving, smokkel, overtreding opiumwet)

  • Groep II: diefstel, inbraken, stroperij, afpersing

  • Groep III: misdrijven tegen het leven (moord, doodslag)

  • Groep IV: valsheid in geschrifte, bedrog en verduistering

  • Groep V: zeden- en kinderpolitie.

In de praktijk lukte de centralisering van de recherche niet goed. Vanaf het begin waren er rechercheurs aan 8 bureaus geplaatst. Na een maand kreeg bureau Sandelingplein een eigen rechercheafdeling voor de Linker Maasoever. Alleen zware misdrijven werden behandeld aan het hoofdbureau. Bij de annexatie op 1 augustus 1941 werden de nieuwe gedeeltes van Rotterdam verdeeld als volgt:

  • Hillegersberg (bureau Straatweg) en Schiebroek werden toegevoegd aan de IIIe afdeling. Voor de Ordepolitie vormen zij samen afdeling III D

  • gedeelte van Capelle aan den IJssel werd toegevoegd aan afdeling III B

  • Overschie en deel van Kethel en Spaland werden toegevoegd aan afdeling IV

  • IJsselmonde en gedeelte van Barendrecht werden toegevoegd aan afdeling II A.

Invoering van nieuwe wetten gaf de politie nieuwe taken in toezicht en handhaving. Controle op persoonsbewijzen, handhaving van distributievoorschriften, opsporen van vervalsingen, prijsopdrijvingen, illegale slacht en zwarte handel. Maar ook controle op het dragen van insignes en het aanplakken van biljetten van verboden organisaties, en controles op steeds meer anti-joodse maatregelen.
Groep 10 en de Jodenvervolging
Op last van de Duitse autoriteiten werd de Inlichtingendienst in september 1942 opgeheven. Het personeel werd formeel een apart onderdeel van de recherche, Groep 10 (ook wel aangeduid als Groep X). In feite was het een zelfstandig opererende eenheid, met als voornaamste taak het controleren en arresteren van Joden en tegenstanders van het regime. Aanvankelijk voerden alle leden van Groep 10 dezelfde werkzaamheden uit, maar na enige tijd kwam er een specialisatie. Onderafdeling Sociale Zaken was belast met het ophalen van zwarthandelaren en mannen die de Arbeitzeinsatz ontdoken. De Documentatiedienst deed onder meer antecedentenonderzoek naar personen die bij de Wehrmacht wilden gaan werken. De Justitiële Dienst van Groep 10 deed vermoedelijk onderzoek naar het verzet. De Jodenploeg was het meest fanatieke en beruchte onderdeel.
De eerste tijd haalde Groep 10 zelf nauwelijks arrestanten op, maar liet dat over aan de straatpolitie of Groep III van de recherche. Vanaf maart 1942 deed ze dat steeds meer zelf, en beperkten zich daarbij niet tot Rotterdam. Ook in bijvoorbeeld Dordrecht, Gouda en de Zuid-Hollandse eilanden assisteerden zij of voerden zelfstandig ophaalacties uit. Bij enkele grote acties waarbij Joden uit hun huizen werden gehaald en op transport gezet werden in opdracht van de Aussenstelle ook leden van de Rotterdamse Ordepolitie ingezet. Bij andere activiteiten werd de Jodenploeg versterkt met andere leden van Groep 10 en hulpagenten.
Arrestanten
De Rotterdamse politie beschikte in zijn centrale bureau aan het Haagse Veer over 2 verdiepingen die geschikt waren om arrestanten in vast te houden. In de oorlog werd dit een Politiegevangenis, waar ook de Sicherheitspolizei gebruik van maakte. De Rotterdamse politie was verantwoordelijk voor bewaking en verzorging. Omdat het werkterrein van de Rotterdamse Aussenstelle de gehele zuidelijke helft van Zuid-Holland omvatte, kwamen sommige arrestanten van buiten Rotterdam. Wanneer er aan het Haagse Veer niet genoeg ruimte was, werden er ook arrestanten ondergebracht op de zolder van het bureau van de Rivierpolitie. De transportdienst van de Vreemdelingendienst, die de transporten buiten de stadsgrenzen moest verzorgen, begeleidde kleine groepen arrestanten naar onder meer Westerbork en Kamp Vught.
Onderdeel van de Staatspolitie
In plaats van Roszbach werd op 1 juni 1942 J.J. Boelstra benoemd tot hoofdcommissaris, en op 1 maart 1943 werd de gemeentepolitie een onderdeel van de Staatspolitie. De burgemeester had vanaf dat moment geen zeggenschap en verantwoordelijkheid meer over het Rotterdamse korps. Alle leden van de politie werden ingedeeld in een nieuw rangenstelsel. Boelstra werd Politiepresident van Rotterdam, en tevens ook gewestelijk politiepresident met bevoegdheden in heel Zuid-Holland en Zeeland. Onder hem was een politiecommandeur belast met organisatie, personeelszaken, dienstuitoefening en commandant van de uitvoerende dienst. Deze behandelde misdrijven van de gemeente Rotterdam, voor de rest van het gewest hield zij alleen toezicht en verleende zo nodig assistentie. Ook de Luchtbescherming en de Rotterdamse beroepsbrandweer werden toegevoegd aan de politie. De officiële naam van het korps werd dan ook Staatsbrandweerpolitie. Rotterdam kreeg tijdens de oorlog ook diverse bombardementen van geallieerde zijde te verduren. De politie had daarbij een belangrijke taak in het in goede banen leiden van de hulpverlening, de identificatie van slachtoffers, het registreren van schade en het melden van knelpunten bij de nabestaanden aan de Duitse autoriteiten.
Officieel had bij de overgang naar de Staatspolitie ook de Rotterdamse Recherche gereorganiseerd moeten worden conform de indeling van het Directoraat-Generaal, maar dat gebeurde pas met ingang van 3 januari 1944. Rotterdam werd een recherchehoofdafdeling onderverdeeld in 3 commissariaten. Deze werden weer onderverdeeld in samen 9 secties en 27 inspecties. De onderverdeling vond plaats naar taakgebied. Commissariaat I werd gevormd door Algemeen Beheer en Vreemdelingenzaken. Commissariaat II had tot taak de opsporing en behandeling van meest voorkomende misdrijven en bestond uit de voormalige recherche samen met de Kinder- en de Zedenpolitie. Commisariaat III omvatte de Identificatiedienst en de Technische Opsporingsdienst. De Economische recherche bleef apart. Per 1 maart 1944 werd Groep 10 uit de organisatie van de Rotterdamse Politie gehaald. Onder de naam SD-Fahndungskommando werden hun acties nog medogenlozer.
De laatste oorlogsjaren
In de loop van de oorlog steeg de criminaliteit fors, en ook het aantal sabotagegevallen. De politie coördineerde burgerbewaking van daarvoor gevoelige objecten in de stad. Zelf kampte zij met een stijgend personeelstekort. Mede in verband daarmee kreeg Rotterdam de beschikking over een gesloten eenheid, een politiecompagnie met een speciale op Duitse leest geschoeide opleiding uit Schalkhaar. Uiteindelijk duurde het tot februari 1944 voordat Rotterdam deze eenheid kreeg. Zij nam de taken van de Mobiele Brigade over, die werd opgeheven. Voordat er een half jaar verstreken was, werden in Nederland alle politiecampagnieën ontbonden. De laatste leden van het Rotterdamse bataljon werden in september 1944 overgeplaatst. Diezelfde maand vertrokken ook de leden van het Fahndunscommando uit Rotterdam.
Omstreeks Dolle Dinsdag waren veel Duitsers gevlucht naar het Oosten en hadden veel van de aanwezige vervoermiddelen meegenomen. Ook praktisch alle auto’s van de politie waren gevorderd. Auto’s en motorvoertuigen die er nog waren, werden in verband met brandstofschaarste weinig meer gebruikt. Op 8 november 1944 namen Duitse militairen alle dienstwapens van de Rotterdamse politie af. In de nacht van 9 op 10 november bezetten zij bureau Sandelingplein voor enkele dagen en sloten de telefoonlijnen van alle bureaus af. Bij de daarop volgende grote razzia voor arbeidskrachten in Duitsland werden ook de politiebeambten van 17 tot 40 jaar opgepakt. Het lukte enkele agenten om onder te duiken. Een paar anderen werden in de dagen erna via illegale acties teruggehaald. De Duitsers gaven een klein deel van de in beslag genomen dienstwapens weer terug aan nationaalsocialistische politieagenten. Anderen konden een wapen meekrijgen tijdens hun straatdienst en het na afloop weer inleveren. Het Rotterdamse korps was dus al aan het begin van de hongerwinter slecht uitgerust voor de komende gebeurtenissen. Het ziekteverzuim onder het overgebleven personeel was hoog. Tegelijk groeide de criminaliteit in de stad steeds verder. Dagelijks vonden er plunderingen van voedsel of brandstof plaats, wekelijks meerdere roofovervallen.
Na de bevrijding
Een paar dagen na de bevrijding, op 7 mei 1945 werd H.M.C.A. Staal als nieuwe hoofdcommissaris geïnstalleerd. Burgemeester Müller en zijn rechterhand Dijkhuis waren de eerste van een lange stroom nieuwe politieke arrestanten. 3 dagen later waren er al circa 700 NSB’ers gearresteerd. Conform de Algemene Lastgeving van het Militair Gezag werden de aanhoudingen verricht door arrestatieploegen van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Bij iedere arrestatieploeg had een rechercheur van politie de leiding, maar de verantwoordelijkheid lag bij de BS. Ook de bevoegdheid tot in bewaringstellen en vrijlaten lag niet bij de Rotterdamse politie, maar er werd wel weer gebruikt gemaakt van hun bureaus. Al snel was daar niet voldoende ruimte meer. Grote gebouwen zoals scholen en het doofstommeninstituut werden ingericht als tijdelijke hulpgevangenis. Half juni 1945 werd bij het Militair Gezag een Politieke Opsporingsdienst (POD) opgericht. Bij de Rotterdamse POD werden 30 ervaren rechercheurs gedetacheerd, aangevuld met leden van de arrestatieploegen. Inmiddels waren er zo’n 3500 mensen gearresteerd. Dit waren voornamelijk NSB’ers, leden van de WA en de Landwacht en anderen wiens lidmaatschap van een foute organisatie objectief kon worden vastgesteld. Voor het arresteren van collaborateurs moest vooraf onderzoek worden gedaan, en alleen de POD kreeg arrestatiebevoegdheid. De plaatselijke politie assisteerde soms wel bij grotere arrestatieacties. Na het opheffen van de Staat van Beleg werd het Militair Gezag ontbonden. Op 1 maart 1946 gingen de werkzaamheden van de POD over op een nieuwe Politieke Recherche Afdeling. Deze laatste werd uiteindelijk in december 1947 opgeheven. Daarna werden de taken geheel door de Inlichtingendienst van de Rotterdamse politie overgenomen, die al eerder was geformeerd. Het nieuwe Bureau Nationale Veiligheid moest de beschikking krijgen over alle dossiers van de Politieke opsporingsdiensten.
Een onderdeel van de Algemene Zuiveringscommissie voor Rotterdam was de Zuiveringscommissie voor de politie. Deze commissie onderzocht binnengekomen klachten en maakte gebruik van al tijdens de bezetting opgemaakte lijsten van onbetrouwbare personen. Voormalig politiepresident Boelstra werd meteen na de bevrijding aangehouden en gevangen gezet. In afwachting van de formele zuivering werden alle leden van de NSB of andere nazistische organisaties werkzaam bij de politie geschorst, dan wel ontvingen een bevel tot staking van de werkzaamheden. Ditzelfde gold voor degenen die deel uit maakten van de Politiecompagnie, of in 1943 naar de officiersschool in Apeldoorn waren gestuurd voor een verkorte opleiding. Volgens cijfers uit het jaarverslag van 1946 werden op grond van het Zuiveringsbesluit 130 Rotterdamse politiebeambten ontslagen. Op grond van de Wet Rechtsherstel waren dat er in 1947 nog eens 35. 73 politieambtenaren kregen een andere straf. Een groot aantal leden van Groep 10 kon niet meer berecht worden, omdat zij tijdens de bezetting door het verzet waren omgebracht. Na de bevrijding duurde het nog maanden voordat het gebrekkige materieel bij de politie werd aangevuld. Er was daarnaast nog weer een nieuw personeelstekort door de zuivering, en doordat Nederlandse militairen die tijdens de oorlog te werk gesteld waren bij de politie nu weer opgeroepen werden voor het leger. In Rotterdam werd een korps hulpagenten gevormd en men kon gebruik maken van pelotons van de Politie-Reserve-Nederland. Er was veel ondersteuning nodig om de openbare orde weer te herstellen in de stad. Op 1 januari 1946 werd het Rotterdamse korps weer Gemeentepolitie, met de burgemeester als hoofd van de politie. De recherche werd gedecentraliseerd, en de zeven belangrijkste bureaus in de stad kregen een eigen Recherchedienst.
Bronnen:H. de Jong, Beknopt overzicht van de geschiedenis der Rotterdamse politie, Rotterdam: Gemeentepolitie Rotterdam 1952. F. van Riet, Handhaven onder de nieuwe orde, Zaltbommel 2008
Bijlage: Indeling van de recherche 1944-1945.
Geschiedenis van het archief
Inhoud en structuur van het archief
Samenvatting van de inhoud
Verantwoording
Geschiedenis van de ordening en de beschrijving
Aanwijzingen voor de gebruiker
Opmerkingen openbaarheidsbeperkingen
Aantekening
Verwant materiaal
Verwant materiaal

Kenmerken

Datering:
(1814) 1845-1994
Beschrijving:
Inventaris van het archief van de Gemeentepolitie Rotterdam 1845 -1949, met aanvulling 1949-1994
Auteur:
M.C. van der Ent
Plaats van uitgave:
Rotterdam
Jaar van uitgave:
2017
Overheid of particulier:
Overheid
Auteursrechten:
U hebt toestemming tot bewerken en verspreiden van de documenten voor zover de gemeente rechthebbende is. Voor overige documenten vraagt u toestemming aan de houder van de auteursrechten. Gebruik van de documenten is daarom voor eigen risico
Archiefvormer(s):