Zoeken in archieven

Elisabeth Isaacx, weduwe van Abraham Abrahamsz van Uijlenbroeck verhuurt haar huis aan Gerrit Jansz van Pauburgh (tekent met: Pauburch). Het huis staat aan de zijdzijde van 't Hang op de westhoek van de Keijserstraat. De huur bedraagt 250 Carolusguldens per jaar, te betalen in driemaandelijkse termijnen. De huurovereenkomst eindigt op 30 april 1660.
Behalve de betaling van de huur worden ook de rechten en plichten van huurder en verhuurder vastgelegd.

Volgens de op 26 april 1653 bij notaris Leendert van Zijl gepasseerde akte is Dirckgen Pieters procuratiehouder van haar in het buitenland verblijvende man Willem Koets. Trijntgen Wijnants is, volgens de akte die op 1 april 1656 gepasseerd werd bij notaris Gerrit van der Hout, gevolmachtigde van haar eveneens in het buitenland verblijvende man Joachim Claesz.
Dirckgen Pieters verkoopt haar huis met alles erop en eraan aan Trijntgen Wijnants. Het huis staat aan de westzijde van de Oppert (of: de Nieupoort) en grenst aan het pand van Jan Simonsz aan de noordkant, ten zuiden aan het huis van Maertgen Pieters, weduwe van Gerrit Gerritsz, in leven timmerman, en aan de achterkant wordt het huis begrensd door de muur van Claes Jansz van der Schoot.
Het verkochte huis is geregistreerd onder nr. 1883 en er zijn verkoopbrieven (giftebrieven) van 30 april 1644, 20 april 1645, 8 mei 1654. Deze laatste brief heeft nog een looptijd tot 1 mei 1658. De (ver-)koopprijs is 1480 gulden. Bovendien moet de koopster na het verlopen laatstgenoemde giftebrief 520 Carolusguldens betalen aan erfgenaam ?? Willemsz Verhouff en ook nog de tachtigste penning. De verkoopster staat garant voor deze 520 gulden.

Maria Philips, getrouwd met Joseph Philips, koopvrouw in wol, verklaart 800 gulden betaald te hebben aan Marijtgen Ariens, weduwe van Pieter Ericxsz Kouck, als aflossing voor een obligatie d.d. 30 juli 1655 gepasseerd bij wijlen notaris Pieter van Leeuwen.

Marijtgen Basteaenss, weduwe van Michiel de Vos, in zijn leven tuinder en wonend op de hoek van de Oosttoren buiten de Goutse Poort in de jurisdictie van Rotterdam, verklaart 800 Carolusguldens schuldig te zijn aan Pieter Joansz Stolk. Zij belooft het geld in jaarlijkse termijnen van 200 gulden, te beginnen op 10 november 1658, terug te betalen met een rente van 3 gulden en 10 stuivers per jaar.