Bij de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 moesten alle kerken hun doop-, trouw- en begraafboeken inleveren bij het stads- of dorpsbestuur, zodat ze als hulpmiddel konden dienen bij het opmaken van de akten. Diverse registers bleven echter bij de kerken achter. Sommige werden dubbel bijgehouden, andere waren al eeuwen oud, en waarschijnlijk is er een enkel boek over het hoofd gezien. De registers zijn vaak niet op dezelfde manier opgezet.
Dopen
Meestal was er maar één doopboek. In sommige kerken was een kladregister, en in een aantal gevallen hield elke dominee of pastoor zijn eigen boek bij. Grotere kerken hadden meerdere gebouwen, en dan had elke locatie haar eigen register. De bovenstaande registers volstaan om de doopinschrijving te bekijken. In andere registers staat geen extra informatie. De enige uitzondering daarop vormt het doopregister van de Evangelisch-Lutherse Gemeente over de periode 1639-1700, toegang 28-01 inv.nr. 248. In de Nederduitsch Gereformeerde gemeente (later Hervormde gemeente genoemd) in Rotterdam was een centraal register, waarin de dopen in alle Nederduitsch Gereformeerde kerkgebouwen werden genoteerd. De registers van de aparte locaties hoeven daarom niet gebruikt te worden. Rooms-Katholieke kerken waren er op meerdere locaties. Elk gebouw had een eigen doopregister. De twee paters van de kerk aan de Leeuwenstraat hadden ook een tijd lang ieder een eigen register. Dit staat verder niet gespecificeerd in de index. Dat betekent dat u in dit geval twee registers moet raadplegen om de originele inschrijving te vinden.