Na de steenlegging door koningin Wilhelmina gaat de bouw van start. De bouwdirectie, bestaande uit ontwerper Henry Evers en de architect van Gemeentewerken A.J.Th. Kok, vele ambachtslieden en kunstenaars werken tussen 1915 en 1920 aan de realisatie van het stadhuis. Deze verloopt vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de daarmee samenhangende schaarste aan materialen niet vlekkeloos. Vanaf het moment dat de plannen voor het stadhuis zijn goedgekeurd, beginnen vooraanstaande burgers geschenken aan te bieden die bedoeld zijn voor de verfaaiing van het in- en exterieur van het nieuwe gebouw.

Architect Evers, een een grote voorstander van de Beaux-Arts architectuur die zich kenmerkt door een symmetrische monumentale bouwstijl, vindt dat de voorgevel van het stadhuis van natuursteen moet zijn. Het interieur bestaat uit verschillende sferen die horen bij de specifieke functie en karakter van het vertrek. De belangrijkste vertrekken zoals de raadzaal en de burgerzaal krijgen de uitbundigste decoraties en details welke verband houden met de functie van de betreffende ruimte. Zo besluit hij dat een donkere raadszaal in oud-Hollandse stijl het gewicht van de taak van de raadsleden symboliseert.

 image

Gedurende de bouw neemt architect Henri Evers zijn intrek in een werkkamer in de directiekeet op de Coolsingel. Achter Evers zijn de plattegronden van het Stadhuis te zien. Fotograaf: Jules H. Wolf. 1915-1919 (geschat). Collectie 4100. Doc.nr. 1976-2001-5.

Het decoratieprogramma
Ook op het decoratieprogramma houdt Evers strak de regie in handen. Een groot aantal decoratie- en interieuronderdelen ontwerpt hij zelf. De vrijheid van schilders, beeldhouwers en andere kunstenaars is begrenst. Evers is van mening dat beeldhouwkunst en de versieringen een belangrijk onderdeel is van de zeggingskracht van dit openbare gebouw.  Van de meeste gevelonderdelen, ornamenten en beelden laat Evers daarom eerst een maquette maken. Deze worden later samen met de andere ontwerpen voor het raadhuis tentoongesteld op de zolder van het stadhuis.

De keuze voor schilderingen in de raadszaal verloopt via een prijsvraag waarbij de kunstenaar zich moeten richten op de thema's 'welvaart' en 'welzijn'. Uiteindelijk lijkt de keuze te vallen op Marius Richters werk met realistische afbeeldingen van havenarbeiders. De enorme doeken genaamd 'Het Graanbedrijf' en 'Het Kolenbedrijf' vallen uiteindelijk toch niet in de smaak bij de bouwdirectie. Lange tijd blijven de muren van raadszaal kaal. Pas in 1939 krijgen de vier doeken op initiatief van de toenmalige burgemeester P.J. Oud een vaste plek in de raadszaal.

Een groot deel van de kunsttoepassingen zijn gefinancierd vanuit het reguliere bouwbudget. Een ander belangrijk deel komt voort uit schenkingen van families, bedrijven, verenigingen, steden en ook landen. Deze stroom giften komt vanaf 1916 goed op gang en gaat onverminderd door tot in 1920. De grootste groep gulle gevers bestaat uit de bekende Rotterdamse gefortuneerde families zoals de familie Mees, Hudig, Chabot en Van Hoboken. De gouden engel bovenop de toren van het stadhuis is bijvoorbeeld geschonken door de Rotterdamse ondernemersfamilie Rueb. Het is een ontwerp van beeldend kunstenaar Johan Keller en is met het oog op de Eerste Wereldoorlog een verwijzing naar de vrede. Helaas zijn niet alle giften in lijn met de plannen van de architect. Henri Evers die van het stadhuis in- en exterieur één geheel wil maken, staat erop dat alle geschenken vooraf bij hem worden aangemeld. Uiteindelijk blijkt het door de veelheid van voorwerpen, niet alleen schilder- en beeldhouwkunst, maar juist veel toegepaste kunsten vrijwel onmogelijk om een eenheid de creëren.

Anonieme schenkers
De namen van de notabelen en hun giften is grotendeels bekend maar een klein deel van de schenkers wenst anoniem te blijven.  Bij de restauratie van het stadhuis wordt in 2008 een koffer met verzegelde brieven aangetroffen, geschreven tussen 1912 en 1918. Die mochten volgens een begeleidende brief pas na honderd jaar door de burgemeester van Rotterdam worden geopend. Op 28 januari 2015 opent Ahmed Aboutaleb in het Stadsarchief de brieven. Ze blijken informatie te bevatten over anonieme schenkers. Zo is het beeld van Johan van Oldenbarnevelt, dat geplaatst in een nis onder de erker van de burgemeesterskamer en verwijst naar gerechtigheid en goed bestuur, een gift van Samuel Muller. Deze een ondernemer die van 1903 tot 1911 ook wethouder was in Rotterdam betaalde 10.000 gulden voor het beeld. Het carillon van de toren van het Rotterdamse stadhuis is in 1918 geschonken door havenbaron Philippus van Ommeren van Vopak.

Het verloop van de bouw
De bouwactiviteiten vergen bijna vijf jaar. Langzaamaan wordt allereerst de gewapend-betonnen constructie van de toren en de centrale hal zichtbaar in het stadsbeeld. De stadhuistoren van 75 meter is dan het hoogste bouwwerk van Rotterdam. Architect Evers houdt zich tijdens de bouw voornamelijk op in één van de bouwketen op het Coolsingel. Ook reist regelmatig naar het buitenland voor de selectie en aankoop van bouwmaterialen. Gedurende het verloop van de Eerste Wereldoorlog ondervindt de bouw steeds meer hinder van de oorlogsomstandigheden. De levering van natuursteen uit Silezië en marmer uit Italië wordt problematisch evenals  de aankoop van stalen ramen uit Engeland.

Vanaf eind 1918 wordt het nieuwe stadhuis aan de Coolsingel dan toch stukje bij beetje in gebruik genomen. Als eerste neemt de Woningdienst zijn intrek in het gebouw. Kort daarop volgen de afdelingen Bevolking en Burgerlijke Stand. De eerste vergadering van de gemeenteraad in de nieuwe raadszaal  vindt plaats op 1 september 1920. Van een officiële opening van het stadhuis is nooit sprake geweest.