Het negentiende-eeuwse Rotterdam is een waterrijke stad met vele grachten, singels en rivieren. In de zomermaanden maken inwoners (bijna uitsluitend mannen en jongens) graag gebruik van al het aanwezig water om te baden of te zwemmen. Mannen uit ‘de lagere standen’ kunnen zich geen speciale zwemkleding permitteren en baden daarom doorgaans naakt. Hoewel er geen wetgeving bestaat tegen zwemmen in het openbaar worden de baders regelmatig verjaagd door de politie. Het gedrag van de naaktzwemmers is een doorn in het oog van de burgerij omdat het haaks staat op hun ideeën over fatsoen en goede zeden. Toch is het juist de groep van liberale burgers die keer op keer het initiatief neemt tot de oprichting van speciale bad- en zweminrichtingen, ook bestemd voor armere stadsgenoten. Zij doen dit vanuit het oogpunt van hygiëne en geestelijke en lichamelijke gezondheid.
Al in 1845 richten leden vanuit de Rotterdamse burgerij een commissie op voor de oprichting van een ‘Zwemschool’. De achtergrond van de Zwemschool is de beweging van de Sociaal Hygiënisten die bestaat uit artsen en vooraanstaande burgers. De hygiënisten leggen voor het eerst een verband tussen de relatie tussen sociaaleconomische omstandigheden en gezondheid. Een onderdeel van de theorie zijn hun ideeën over het belang van baden en zwemmen voor de lichamelijke en ook geestelijke gezondheid van de bevolking. Lichaamshygiëne en geestelijke ontspanning worden gezien als belangrijke middelen om ziekten te voorkomen. Leden van de Rotterdamse burgerij in de vorm van de ‘Zwemschool’ pleiten daarom voor goede en veilige zwemgelegenheden in de rivier en in singels.
De ‘Zwemschool’ doet voorstellen aan de gemeenteraad voor een geschikte ligplaats voor een drijvend zwembad. Dergelijke zweminrichtingen bestaan in die tijd uit houten pontons die in het water van een stromende rivier of singel zijn geplaatst. Een locatie aan de Maas ter hoogte van het Park wordt uiteindelijk afgewezen en het zou nog jaren duren eer de eerste Rotterdamse Zweminrichting geopend wordt. In de tweede helft van de negentiende eeuw is de gemeenteraad namelijk hoofdzakelijk op zoek naar mogelijkheden tot uitbreiding van stad en havens. Toekomstige bad- en zweminrichtingen mogen niet ten koste gaan van de ligplaatsen van schepen en ook geen belemmering vormen voor de uitbreidingen van het havengebied. (Tekst gaat verder onder de afbeelding.)