Uw zoekacties:

181 Archieven van Museum Boijmans Van Beuningen (Boymans) te Rotterdam

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
181 Archieven van Museum Boijmans Van Beuningen (Boymans) te Rotterdam
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer
Titel:
Geschiedenis van de archiefvormer
Ontstaan van het museum
In 1847 vermaakte de collectioneur Mr. F.J.O. Boijmans zijn bezit, waaronder zijn omvangrijke kunstverzameling, aan de stad Rotterdam. Boijmans, die jurist en rechter te Utrecht was, verbond aan zijn legaat de voorwaarde dat zijn verzameling gebruikt zou worden voor het oprichten van een museum, dat naar hem zou moeten worden genoemd. Hij bepaalde dat zijn familiewapen boven de ingang van de eerste zaal zou worden gehangen. Er zou entreegeld voor het museum geheven moeten worden, waarvan de opbrengsten ten voordele van het fonds der jeugdige gevangenen van de stad Rotterdam zouden moeten komen.
Daar Boijmans al tijdens de onderhandelingen over zijn legaat met burgemeester Mr. Bichon van IJsselmonde had bedongen dat zijn verzameling in een waardig gebouw gehuisvest zou worden, had de gemeente reeds in 1841 daartoe het voormalige Gemeenelandshuis van Schieland, kortweg het Schielandshuis, gekocht. Na taxatie en inventarisatie van Boijmans' collectie door vader en zoon A. en A. J. Lamme, beiden kunsthandelaar en schilder, aanvaardde de gemeenteraad op 24 augustus 1847 de erfenis van de op 19 juni dat jaar overleden Boijmans. De collectie bestond uit schilderijen, tekeningen, prenten en porselein ter waarde van f 101.489,73.
De gemeenteraad benoemde op 9 december 1847 een commissie van vier raadsleden tot voorbereiding van het museum. De heren Lamme werd gevraagd de kunstwerken te sorteren, schoon te maken, te restaureren en te catalogiseren. Van de 1193 schilderijen werden er uiteindelijk slechts 406 geplaatst, de geschikt beoordeelde tekeningen en prenten bleven grotendeels in portefeuille. De rest, "het uitschot van Boijmans" genoemd, werd naderhand op veilingen van de heren Lamme verkocht. De opbrengst werd in een fonds voor nieuwe aankopen gestort. Op dinsdag 3 juli 1849 werd het museum zonder enige plechtigheid geopend. De heren Lamme - nog bezig met het op orde brengen van de collectie - zouden voorlopig kosteloos het toezicht op het museum houden.

Verordeningen met betrekking tot het beheer
Pas op 10 juni 1852 kwam er een verordening op het museum, waarin werd bepaald dat er een Commissie voor het Museum Boijmans zou zijn (hierna te noemen 'de Commissie'), bestaande uit de burgemeester (voorzitter), twee wethouders, twee raadsleden en twee leden uit de burgerij. Tot directeur werd benoemd A. J. Lamme, toen veertig jaar oud. De taken en bevoegdheden van de Commissie en de directeur waren in de verordening opgenomen.
De taak van de Commissie bestond uit:
1) Toezicht houden op de kunstwerken en voorwerpen.
2) Zorg voor de naleving van de door de gemeenteraad gemaakte bepalingen t.o.v. de openbare bezichtiging en de gevorderde toegangsgelden.
3) Toezicht op alle ontvangsten en uitgaven betreffende het museum.
4) Voorstellen doen aan de gemeenteraad betreffende het belang van het museum.
5) Benoeming van de suppoosten.
6) Indienen van de rekening aan de gemeenteraad.
Met betrekking tot de directeur werd bepaald dat hij een deskundige in de beeldende kunst moest zijn, dat hij zijn betrekking uit belangstelling - onbezoldigd - zou waarnemen en tenslotte dat hij door de gemeenteraad op voordracht van de Commissie benoemd zou worden voor vier jaren, waarna hij herkiesbaar zou zijn. De taak van de directeur bestond uit:
1) Onderhoud van de kunstwerken onder toezicht van de Commissie.
2) De Commissie van bericht en raad dienen m.b.t. het museum.
3) Voorstellen aan de Commissie te doen die hij in het belang van het museum acht.
Belangrijke wijzigingen vonden onder meer plaats in 1879 na het overlijden van de tweede directeur van het museum, de heer D.A. Lamme. De bepaling dat de directeur door de Commissie voor benoeming werd voorgedragen, kwam te vervallen. In plaats daarvan moest de Commissie een voordracht maken van drie personen, waaruit de gemeenteraad de directeur benoemde. De directeur zou voortaan een jaarwedde genieten, te bepalen door de gemeenteraad op voorstel van de Commissie (in 1879 vastgesteld op f 600,-). De instructie van de directeur zou worden vastgesteld door de Commissie onder goedkeuring van burgemeester en wethouders. Tenslotte diende de directeur een jaarverslag uit te brengen omtrent de toestand van het museum. Tot dan toe werd dit gedaan door de secretaris van de Commissie.
In 1903 werd de verordening opnieuw gewijzigd, onder andere met betrekking tot de woonplaats van de directeur. Die zou voortaan Rotterdam moeten zijn. In 1925 en 1929 kwamen er wijzigingen wat betreft de samenstelling van de Commissie. Het aantal leden uit de burgerij werd verhoogd van twee tot respectievelijk drie en vier.
Geleidelijk aan stond de Commissie meer bevoegdheden af aan de directeur. De directeur kreeg - eerst officieus, later ook officieel - meer verantwoordelijkheid te dragen, ook in financieel opzicht. De verordening ingegaan op 1 januari 1934 belastte hem met het beheer van het museum onder toezicht van de Commissie, waarbij hij tevens werd belast met de ontvangsten en uitgaven betreffende het museum. Ook moest hij op verzoek van de Commissie als haar secretaris optreden. De Commissie bleef wel de jaarrekening en de begroting bij de gemeenteraad indienen. Blijkens de instructie voor de directeuren van 1947 (artikel 8) mocht hij tot een bedrag van tweeduizend gulden zonder machtiging van de Commissie aankopen doen voor het dagelijks beheer en voor de uitbreiding van de verzameling. Aangezien de Commissie sedert 1933 ook toezicht hield op het Museum van Oudheden was de naam veranderd in: Commissie van Toezicht op het Museum Boijmans en het Museum van Oudheden. Op 30 juni 1944 werd bij besluit van de burgemeester de verordening betreffende de Commissie van Toezicht ingetrokken en daarmee de Commissie opgeheven. De directeur stond toen rechtstreeks onder toezicht van de burgemeester. In december 1945 werd deze intrekking weer ongedaan gemaakt. In 1948 kreeg het museum weer een eigen Commissie: De Commissie van Toezicht op het Museum Boijmans. Zo ook het Museum van Oudheden, vanaf 1948 het Historisch Museum geheten.

Gedurende de periode 1933-1952 trad de directeur van het Museum Boijmans op als waarnemend directeur van dit museum. In december 1958 werd de naam van het museum na de aankoop van de collectie Van Beuningen veranderd in Museum Boijmans-Van Beuningen. D.G. van Beuningen had sinds de jaren dertig aan het museum belangrijke schenkingen gedaan. In 1960 werd bij verordening bepaald dat de burgemeester niet langer automatisch lid en voorzitter van de Commissie was, maar een der leden van het college van burgemeester en wethouders, door dit college uit zijn
Op 1 januari 1974 werd de Dienst Gemeentelijke Musea opgericht. Samen met het Historisch Museum, het Museum voor Land- en Volkenkunde en het Maritiem Museum Prins Hendrik vormde het Museum Boijmans Van Beuningen de Dienst Gemeentelijke Musea. Het gezamenlijke personeelsbeleid en de financiële administratie van de vier musea werden ondergebracht bij het overkoepelende bureau van de Directeur Personeel en Financiën. De Commissies van Toezicht werden vervangen door de Commissies van advies. Naast de afzonderlijke commissies per museum werd er een Commissie van Advies voor de Dienst Gemeentelijke Musea ingesteld. Bij het Museum Boijmans Van Beuningen was naast de Medezeggenschapscommissie van de Dienst Gemeentelijke Musea, die ingesteld was in 1976 ook een eigen Dienstcommissie actief.
De volgende grote organisatieveranderingen vonden pas weer plaats in het begin van de jaren negentig.
De organisatie werd gesplitst in drie sectoren: een museale, een communicatieve en een facilitaire. De drie sectorhoofden vormden samen met de directeur en de adjunct-directeur het managementteam van het museum. Binnen de sectoren werden bestaande afdelingen hergegroepeerd en nieuwe afdelingen opgericht. Per 1 januari 1996 werd de Dienst Gemeentelijke Musea ontbonden en werd het Museum Boijmans Van Beuningen een zelfstandige gemeentelijke dienst en kwam het gebouw in beheer bij het museum. In de loop van de verzelfstandiging heeft het Museum Boijmans Van Beuningen samen met het Historisch Museum Rotterdam, het Museum voor Land- en Volkenkunde en het Maritiem Museum nog gekeken hoe de structuur van de Dienst Gemeentelijke Musea eruit kon gaan zien en op welke gebieden samenwerking nog mogelijk bleek, maar de verzelfstandiging kwam er uiteindelijk toch (de zogenaamde museum- of structuurdiscussie).
In 1999 zorgde een voorgenomen verkoop van een schilderij tot veranderingen op directieniveau. De voorgenomen afstoot van het schilderij "Grey, Orange on Maroon 60/8" van Mark Rothko door de directie zorgde voor veel verontwaardiging bij het personeel. Gedacht werd dat dit schilderij werd verkocht om de nieuwbouw te financieren. De zaak escaleerde toen de stafmedewerkers daarnaast ook hun onvrede uitten over het management van de directeur. (Zie invnrs. 365 en 366). Éen van de gevolgen van deze zaak was dat er een nieuwe directiestructuur kwam. De functies inhoudelijk adjunct-directeur en zakelijk adjunct-directeur werden opgeheven. Daarvoor in de plaats kwam een tweehoofdige leiding, te weten een algemeen directeur, tevens hoofd van dienst, en een directeur bedrijfsvoering. In 2004 werd bekend gemaakt dat een aantal gemeentelijke kunst- en cultuurinstellingen, waaronder het Museum Boijmans Van Beuningen, gingen verzelfstandigen. Het Museum Boijmans Van Beuningen zou een stichting worden met een Raad van Toezicht. De interne organisatie werd veranderd en het bleek dat het aantal formatieplaatsen moest worden ingekort. Vanaf 1 januari 2006 was het Museum Boijmans Van Beuningen niet langer een gemeentelijke dienst, maar werd het een stichting. Het gebouw bleef in het beheer van de gemeente en valt onder de verantwoording van het ontwikkelingsbedrijf Rotterdam.
Samenwerking
De door de gemeente afgedwongen samenwerking tussen het Museum Boijmans Van Beuningen en de Kunsthal bleek niet erg succesvol. In een tweejarige overeenkomst ging het Museum Boijmans Van Beuningen in 1995 de verplichting aan om moderne kunst aan de Kunsthal in gebruik af te staan. Na één jaar werd deze samenwerking alweer opgezegd doordat de samenwerking voor beide instellingen niet werkte. Archiefbescheiden over de samenwerking zijn te vinden onder inventarisnummer 1974. Het Museum Boijmans Van Beuningen werd in haar aankoopbeleid financieel gesteund door de Mondriaan Stichting, de Stichting Lucas Van Leyden, Fonds van Rede, de Stichting Museum Boijmans Van Beuningen, de Stichting Van Beuningen/Peterich-fonds en de Vereniging Rembrandt.

Taakuitoefening
Het Museum Boijmans Van Beuningen is uitgegroeid tot één van de belangrijkste kunstmusea van Nederland. Vanaf 1934 had het museum zich toegelegd op het verzamelen van kunstobjecten. Vanaf 1972 veranderde het beleid en werd de tentoonstellingsfunctie belangrijker. Het Museumplan Rotterdam dat in de tweede helft van de jaren zeventig is opgesteld, zorgde voor een aantal ontwikkelingen bij het museum. Zo werd het aankoopbeleid voor de jaren 1979-1985 uitdrukkelijk gericht op een programma dat de educatieve uitwerking in den brede zou bevorderen. Bovendien richtte men zich bij het aankopen van kunstwerken op de moderne, experimentele kunst. Daarnaast zouden de educatieve werkzaamheden geïntegreerd worden met de andere werkzaamheden van het museum. Dit had tot gevolg dat de Educatieve Dienst gereorganiseerd zou moeten worden. De werkzaamheden van het museum zouden bovendien uitgebreid moeten worden door naast de tentoonstellingen ook meer publicaties en activiteiten te ontplooien over de invloed die cultuur had op moderne kunstenaars.
Tenslotte zou het museum zich in 1980 moeten richten op de presentatie en herinrichting van de vaste collectie. In 1991 begon het museum zich steeds meer toe te leggen op de "leerfunctie", zoals het ontplooien van educatieve activiteiten en het organiseren van lezingen en symposia en het uitgeven van publicaties. Daarnaast bleef het behoud en beheer van de collectie ook een primaire taak. Eind jaren negentig werd er vanwege de financiële positie van het museum een aankoopstop ingevoerd. Het werd daardoor bijna onmogelijk nieuwe kunst te verwerven. Dankzij bijdragen van stichtingen en schenkingen van particulieren kon het Museum Boijmans Van Beuningen toch een groot aantal nieuwe kunstobjecten in zijn collectie opnemen.
Het Gebouw
Het Schielandshuis werd in 1662 door Jacob Lois gebouwd in nauw overleg met Peter Post, de bouwer van onder andere het Mauritshuis in Den Haag. Na de aankoop van het gebouw door de gemeente in 1841 werd het voor verschillende doeleinden gebruikt. Tot 1849, het jaar waarin het museum werd geopend, huisden op de benedenverdieping het Commissariaat van Politie van het Eerste Kwartier en de chirurgijn voor publieke vrouwen. Na hun vertrek werd het bestemd voor de woning van de conciërge en voor de op te richten "Academie in Kunstvakken", die in 1851 geopend werd. Op de eerste verdieping was het museum gevestigd.
In de nacht van 15 op 16 februari 1864 brandde het Schielandshuis af. Men weet dit aan het springen van de gasleiding in de vloer van de in hetzelfde gebouw gevestigde Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen. De brand ontstond onder de vertrekken met de tekeningen en het porselein van het museum. Alle porselein, etsen, prenten en meubelen gingen verloren. Van de gehele collectie werden slechts 18 omslagen met tekeningen en 187 schilderijen gered. De verzekering keerde een bedrag van f 136.129,62 uit voor vervanging. De gemeenteraad besloot het geld te gebruiken voor een afzonderlijk fonds voor de aankoop van schilderijen, ook wel genoemd het "Speciale fonds der assurantie-penningen", waarover B&W jaarlijks verantwoording moesten afleggen aan de raad. *  Na restauratie van het gebouw werd het museum op 8 augustus 1867 heropend. Door het verloren gaan van veel kunstvoorwerpen was er ruimte vrij gekomen, die de gemeenteraad in 1868 beschikbaar stelde voor het archief der gemeente. Toen het gemeentearchief in het jaar 1900 een geheel nieuwe behuizing aan de Mathenesserlaan kon betrekken, bleven de verzameling stedelijke oudheden en de gemeentelijke bibliotheek in het Schielandshuis achter. Over beiden zwaaide in die tijd de gemeentearchivaris de scepter. De bibliotheek werd in 1905 een zelfstandige instelling met een bibliothecaris als directeur en betrok in 1907 een eigen gebouw aan het Van Hoogendorpplein. De verzameling oudheden, later het Museum van Oudheden en thans het Historisch Museum geheten, kreeg in 1910 een eigen directeur, maar bleef in het Schielandshuis.
In 1935 verhuisde het Museum Boijmans naar een nieuw onderkomen op het terrein van het voormalige landgoed van de familie Van Hoboken (Dijkzigt). Dit nieuwe museum werd volgens de opvattingen van directeur D. Hannema gebouwd door de architect A. van der Steur. Vanaf 1954 tot eind jaren zestig vond, onder leiding van de architect A. Bodon, uitbreiding plaats van het inmiddels "oude" gebouw. De directeur J.C. Ebbinge Wubben trad als bouwheer op. De zogenaamde nieuwe vleugel werd in 1972 geopend. Dit was de eerste fase van het nieuwbouwplan. De tweede fase is niet verwezenlijkt. Vanwege de blijvende noodzaak van meer ruimte voor tentoonstellingen van de afdeling Kunstnijverheid en de intensivering van de taken van de Educatieve Dienst werden onderhandelingen gevoerd om de Remonstrantse Kerk over te nemen en te verbouwen. De onderhandelingen liepen echter stuk. Een tweede optie was om een extra vleugel te bouwen. Tot uitbreiding kwam het voorlopig niet, maar in 1980 kon het museum Boijmans Van Beuningen gebruik maken van het nieuw gebouwde gemeentelijk depot aan het Metaalhof.
In 1977 werd de Stuurgroep Museumbeleid ingesteld door de Dienst Gemeentelijke Musea om te bekijken hoe de beleidsnota van de wethouder van Kunstzaken en de nota "Het nieuwe museum" gestalte zou kunnen krijgen binnen de gemeentelijke musea. Éen van de belangrijkste aanbevelingen voor het Museum Boijmans Van Beuningen was dat er een adequate huisvesting moest komen voor de collectie "Het Nederlandse gebruiksvoorwerp"van H.J.E. Van Beuningen-De Vriese, waarna deze collectie aanvaard kon worden. In 1982 werd het besluit alweer opgeschort in verband met de Bezuinigings- en Ombuigingsoperatie. Voorlopig werd besloten de collectie tentoon te stellen in het bestaande gebouw. Pas in 1987 kreeg het Museum Boijmans Van Beuningen de uiteindelijke toestemming om met de nieuwbouw te beginnen. De daadwerkelijke start van de bouw van het nieuwe paviljoen voor de afdeling Kunstnijverheid en Vormgeving ontworpen door de architect H.J.A. Henket vond plaats in 1990. De uitbreidingsplannen van het begin van de jaren zeventig kregen pas in de tweede helft van de jaren negentig een vervolg. In de zomer van 1999 kon eindelijk een begin gemaakt worden met de bouw van de uitbreiding van het museum. De oplevering vond in mei 2003 plaats. Alleen met behulp van vele sponsors was het mogelijk de nieuwbouw te realiseren *  .
In de loop van 2002 en 2003 vonden er ook diverse verbouwingen plaats in het museum. Daarnaast werd een nieuw prentenkabinet geopend. De bouw van dit kabinet kon gerealiseerd worden na een gift van de Erasmusstichting. De toren en de oude ingang van het Van der Steurgebouw konden dankzij subsidies al in 1998 gerestaureerd worden.
De Stichtingen
Het Museum Boijmans is ontstaan dankzij een schenking van een particulier. Ook latere schenkingen van particulieren leverden belangrijke bijdragen aan het museum en aan de vermaardheid van zijn collectie. Zo werd de nieuwbouw van het museum in 1935 gefinancierd door aanwending van het legaat van G.W. Burger uit 1916. De collecties werden aangevuld of uitgebreid dankzij schenkingen en legaten van onder meer J.P. van der Schilden en dr. E. van Rijckevorsel (kunstnijverheid), A.J. Domela Nieuwenhuis en dr. J.C.J. Bierens de Haan (grafiek), D.G. van Beuningen en W. van der Vorm (schilderijen en grafiek). Voor de financiering van aankopen werd er zelden tevergeefs een beroep gedaan op de goedgeefsheid van kapitaalkrachtige kunstminnende stadgenoten. In 1939 verenigden deze "vrienden" van het museum zich in de Stichting Museum Boijmans.
Het doel was het tot bloei brengen van het museum, onder meer door het aankopen van kunstwerken, het bevorderen van bezoek, het organiseren van tentoonstellingen en dergelijke, alsmede alles wat met het voorgaande in de ruimste zin verband houdt. Het bestuur bestond uit: de burgemeester (voorzitter), een rijksambtenaar, een bestuurslid van de vereniging Rembrandt en particulieren uit Rotterdam. Deze eerste bestuursleden uit de burgerij waren: H. van Beek, D.G. van Beuningen, A.J.M. Goudriaan, C.W.F.P. Baron Sweers de Landas Wyborgh, W. van der Vorm en D. Hannema. Later trad directeur Hannema op als secretaris van de Stichting. Op 17 oktober 1961 werd de naam van de stichting veranderd in Stichting Museum Boijmans-Van Beuningen.
Dr. J.C.J. Bierens de Haan (1867-1951) verrijkte sinds de jaren dertig het museum jaarlijks met schenkingen van grote aantallen prenten en boeken. In 1936 richtte hij om belastingtechnische redenen voor dit doel de "Stichting voor Grafische Kunst Lucas van Leyden" op. Na zijn dood in 1951 legateerde hij aan de gemeente Rotterdam ten behoeve van het museum deze Stichting, die een grote collectie prenten beheerde. Een uitgebreide bibliotheek en een groot kapitaal maakten eveneens deel uit van dit legaat. De Commissie van Toezicht op het Museum Boijmans werd met het bestuur en het geldelijk beheer van de Lucas van Leydenstichting belast. Aan de directeur van het museum werden bepaalde beheerbevoegdheden en -plichten toegekend, respectievelijk opgelegd.
Geraadpleegde bronnen
R. Mier e.a., Hoogtepunten uit de collectie; Museum Boijmans-Van Beuningen Rotterdam. Utrecht, 1973.
Gemeenteblad van Rotterdam, 1852, nr. 9
Gemeenteblad van Rotterdam, 1925, nr. 122
Gemeenteblad van Rotterdam, 1929, nr. 68
Gemeenteblad van Rotterdam, 1933, nr. 92 en 93
Gemeenteblad van Rotterdam, 1944, nr. 54 en 55
Gemeenteblad van Rotterdam, 1945, nr. 19
Gemeenteblad van Rotterdam, 1947, nr. 9
Gemeenteblad van Rotterdam, 1948, nr. 23 en 25
Gemeenteblad van Rotterdam, 1958, nr. 82
Gemeenteblad van Rotterdam, 1960, nr. 98
D. Hannema, Flitsen uit mijn leven als verzamelaar en museumdirecteur. Rotterdam, 1973.
P. Haverkorn van Rijsewijk, Het Museum Boijmans te Rotterdam. Den Haag -Amsterdam, 1909.
R.H. Krans, 'Het Rotterdams archief rond 1891', in: het "Nederlands Archievenblad", nr. 2, jrg. 94, 1990.
Verzameling Gedrukte stukken van de gemeente Rotterdam, 1952, nr. 57.
- Jaarverslagen van de jaren 1973-1975 en 1982 van de Dienst Gemeentelijke Musea - Jaarverslagen van de jaren 1992, 1997-1999, 2002 en 2005 van het Museum Boijmans Van Beuningen - Jaarverslagen1977 en 1979 van de Dienst Gemeentelijke Kunstgebouwen - "150 jaar Museum Boijmans Van Beuningen. Een reeks beeldbepalende verzamelaars" van J.R. ter Molen, z.j., voorwoord - "Een kunstmuseum in zijn politieke omgeving. Rapport betreffende een organisatie-onderzoek bij het Museum Boijmans Van Beuningen ingesteld door de secretarieafdeling A.P.O. in de periode 1 februari tot 1 juni 1977" van A.H. Berg, 1977
Geschiedenis van het archief
Inhoud en structuur van het archief
Verantwoording
Geschiedenis van de ordening en de beschrijving
Aanwijzingen voor de gebruiker
Opmerkingen openbaarheidsbeperkingen
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen

Kenmerken

Datering:
1848-2005
Beschrijving:
Inventaris van de archieven van het Museum Boijmans van Beuningen (Boymans) te Rotterdam, 1848-2005
Auteur:
I. Guicherit en R. van Bragt
Plaats van uitgave:
Rotterdam
Jaar van uitgave:
2010
Overheid of particulier:
Overheid