In 1622 kreeg Rotterdam zijn eerste gedenkteken: het standbeeld van Erasmus, gemaakt door Hendrick de Keyser. Sindsdien zijn er enkele honderden gedenktekens bijgekomen. Deze groei begint in de negentiende eeuw. Toen waren het vooral grote beelden en sculpturen zoals het Monument 1872 of het Van ’t Hoffmonument. Gedenktekens uit deze tijd herinneren aan grote, inspirerende personen uit het verleden of aan belangrijke gebeurtenissen. De locatie voor een gedenkteken was vaak midden op een plein: zo was voor iedereen duidelijk wat er collectief herdacht moest worden.
Na de Tweede Wereldoorlog raakt de groei van het aantal gedenktekens in een stroomversnelling. Op de verschillende fusilladeplaatsen in Rotterdam, waar tijdens de oorlog verzetsmensen werden neergeschoten, worden witte houten kruizen geplaatst. Ook laten bedrijven plaquettes of beelden plaatsen ter nagedachtenis aan omgekomen medewerkers tijdens de oorlogsjaren. Tegelijkertijd worden er grote, collectieve gedenktekens ontwikkeld zoals het Monument voor alle gevallenen op het Stadhuisplein. De initiatieven komen vanuit burgers en bedrijven.
Jarenlang waren er geen regels of richtlijnen voor gedenktekens in de openbare ruimte. Daardoor was onduidelijk wat er wel én niet herdacht moest worden in de openbare ruimte, op welke locatie een gedenkteken het beste geplaatst kon worden en hoe het eruit moest komen te zien. Om deze wildgroei tegen te gaan, heeft de gemeente Rotterdam in 2018 beleidsregels opgesteld rondom gedenktekens in de openbare ruimte. Sindsdien adviseert de Commissie van advies inzake straatnamen en gedenktekens het college van burgemeester en wethouders over alle aanvragen voor nieuwe gedenktekens.