Bewoners van het Heilige Geesthuis

Algemeen

Het Heilige Geesthuis bood plaats aan dertien oude mannen. Die mochten er wonen mits zij zich hielden aan de regels. Mettertijd veranderde het leven in het Heilig Geesthuis. De regels versoepelden en ging met de tijd mee.

Levensverhalen van enkele bewoners

Pieter Cornelis Klop

Pieter Cornelis Klop was in 1719 op 65-jarige leeftijd in het Heilige Geesthuis getrokken. Vanaf 1677 was de instelling ook open voor niet-Rotterdammers. Wel moest men minstens tien jaar in de stad hebben gewoond. Klop was weliswaar geboren in Rotterdam maar vanaf zijn twaalfde zat hij op zee. Toen hij 33 jaar oud was, overkwam hem een ramp. In het Middellands-Zeegebied werd hij gevangen genomen door Barbarijse zeerovers. Meer dan 30 jaar bracht hij door in de beruchte ‘Beylik’, de gevangenis in Algiers. Al die tijd verrichtte hij dwangarbeid. Na zijn bevrijding keerde hij terug naar zijn geboortestad en vond onderdak in het Heilige Geesthuis.

Gerrit Groenewegen

Zelfportret Gerrit Groenewegen collectie 4031_m-828-01
Zelfportret Gerrit Groenewegen collectie 4031_m-828-01

De Rotterdammer Gerrit Groenewegen was opgeleid tot scheepstimmerman. Door een ongeluk raakte hij een onderbeen kwijt en was daardoor ongeschikt voor het ambacht. Dankzij zijn tekentalent mocht hij bij Nicolaas Muys in de leer. Zijn scheepstekeningen dienden tot studie van verschillende scheepstypen en werden bijvoorbeeld als gravure opgenomen in de Atlas van Nederlandsche Zeehavens (1780-1781). Gerrit kon goed leven van de verkoop van zijn tekeningen maar dat werd anders toen zijn vrouw in 1814 stierf en hij alleen achterbleef. Handicap en leeftijd belemmerden Gerrit het huishouden te doen en in 1819 werd hij opgenomen in het Heilige Geesthuis.

Gerrit Groenewegen voelde zich door zijn handicap te hulpbehoevend voor de instelling. In 1824 verzocht hij het bestuur om, met medeneming van zijn bed en een kleine uitkering, het huis te mogen verlaten. In 1826 stierf hij in het huis van een vriend aan de Westzeedijk.

Jacob de Koning

De Rotterdammer Jacob de Koning kreeg in 1945 een plaats in het Heilige Geesthuis aan de Gerard Scholtenstraat. Hij was van jongs af aan als metaalbewerker in dienst geweest bij de fabriek Feijenoord. Bij de overname door Wilton werd De Koning zonder inkomen of pensioen ontslagen. In hetzelfde jaar overleed zijn vrouw. Hij trok in bij zijn zoon maar kon daar vanwege gezinsuitbreiding niet blijven. Het Heilige Geesthuis nam alleen gezonde mannen op en Jacob die ‘netjes in de kleren’ stak, kon daar terecht. De Koning was daar blij mee want opname in het Gemeentelijk Tehuis voor Ouden van Dagen, waar de bejaarden nog in gestichtskleding liepen, zag hij niet zitten. Jacob de Koning werd steeds hulpbehoevender en zelfs bedlegerig. Uiteindelijk werd hij overgebracht naar een verpleegtehuis waar hij op 26 maart 1953 stierf.

Simon Engelbrecht: de schrik van het Heilige Geesthuis

De in Aken geboren Simon Engelbrecht arriveerde op 28 maart 1709 op 60-jarige leeftijd als provenier in het Heilige Geesthuis. Hij was kunstliefhebber en bezat 150 schilderijen, een aantal beeldhouwwerken en curiositeiten. Gaandeweg ontpopte hij zich als een onuitstaanbaar heerschap dat gruwelijk vloekte, vrouwen van minder allooi op zijn kamer hield, eten weghaalde om aan zijn vrouwelijke gasten te geven, dienstmeisjes onder de rokken greep en een hond hield, wat verboden was.

Hij werd voor de regenten geroepen en berispt. Veel indruk maakte dat niet want Engelbrecht daagde de regenten uit tot een degengevecht buiten de poort. Daarop besloot het bestuur hem uit huis te zetten. Een maand na zijn uitzetting wilde hij terugkeren, maar de regenten weigerden.

Nadat hij vijf jaar niets van zich had laten horen, verscheen hij ineens ten tonele en informeerde of zijn geld er nog was. Hij weigerde de door de regenten geëiste inkoopsom terug te betalen en verdween daarop opnieuw. Men hoorde nooit meer iets van hem. Ook het lot van zijn kunstschatten is onbekend.

Huisregels

Toelatingseisen

De mannen die in het Heilige Geesthuis werden opgenomen moesten redelijk gezond zijn en goed gedrag vertonen. Na de Reformatie moesten zij ook lidmaat van de Gereformeerde Kerk zijn. Drinkers en vechtjassen werden uiteraard geweigerd. Werd een bewoner na toelating ziek, hulpbehoevend of dement dan werd hij overgeplaatst naar het Gasthuis of een krankzinnigengesticht. Vanaf de zeventiende eeuw werden hoofdzakelijk geschoolde arbeiders opgenomen: kleermakers, timmerlieden, lijndraaiers, schippers, lakenwevers, schoenmakers.

Sommige mannen werkten een deel van de dag om wat bij te verdienen. Verder gebeurde er niet veel. In de twintigste eeuw brachten de bewoners de tijd door met kaarten, biljarten, de krant lezen en wat praten in de kleine conversatiezaal. Het televisietoestel dat op sinterklaasavond in 1956 cadeau werd gedaan, werd vanwege de hardhorendheid van sommige bewoners niet door iedereen op prijs gesteld.

Huisregels

Wilden de dertien mannen in harmonie met elkaar samenwonen, dan moesten er duidelijke regels zijn. Door de eeuwen heen golden dezelfde huisregels: de mannen moesten zich kalm en vriendelijk gedragen, respect tonen aan het bestuur en de huismeesters, en hun taken in huis vervullen. Een eigen huissleutel hadden ze niet. De mannen hielden zich niet altijd aan de regels. De meest voorkomende overtredingen waren dronkenschap met of zonder geweldpleging, te laat komen, rondlopen in vuile kleding, onzedigheid, weerbarstigheid zoals het weigeren uit bed te komen of naar de kerk te gaan, en ruzie maken. Diefstal kwam nauwelijks voor met uitzondering tijdens de Tweede Wereldoorlog. Soms werd kleding, zoals overjassen, verpand of verkocht en het geld werd gebruikt voor een rokertje of een hartversterkertje. Alcohol was niet verboden, dronkenschap wel. Als men er slordig bijliep, dan moest men zich verantwoorden op de regentenvergadering.

Overtredingen

Lichte overtredingen werden afgedaan met een berisping. Zwaardere overtredingen werden gestraft met bijvoorbeeld opsluiting in de waterhuisjes aan de Kipsloot. De periode van opsluiting varieerde van een tot zes weken. De opgeslotene kreeg alleen brood, kaas en drinken. In 1670 besloten de regenten deze zware straf af te schaffen. De straf die ervoor in de plaats kwam, was echter minstens zo erg. De mannen werden voor zes weken uit huis gezet en moesten dan maar zien waar ze verbleven en hoe ze aan de kost kwamen. In 1719 werd deze straf vervangen door kamerarrest. Ze mochten dan alleen in huis en in de tuin rondwandelen. Na de Tweede Wereldoorlog werd in plaats van deze straf het zakgeld ingehouden. De aller zwaarste maatregel was definitieve uitzetting. Dit kwam incidenteel voor als men herhaaldelijk werd gestraft en geen verbetering toonde.

Door de jaren heen

1719

Het Heilige Geesthuis had een goede naam en de inwonende mannen waren netjes gekleed. Als ze introkken, moesten ze niet alleen hun beddengoed meenemen maar ook kleding, dat moest bestaan uit zes hemden, beffen of ‘dasjens’, ‘neusdoecken’, twee pakken, een mantel, een rok (een jas met achterpanden), kousen en schoenen. Nergens blijkt dat de mannen in bad gingen. De dertien mannen sliepen zoals gebruikelijk op één zaal. Naast hun bedden stond een kist met persoonlijke bezittingen.

Er werd drie keer per dag gegeten: om 8 uur ’s ochtends, 12 uur ’s middags de warme maaltijd en 6 uur ’s avonds. Het ontbijt bestond uit brood, kaas, vis en pap, en het avondmaal uit pap van grutten, boekweit, haver of gerst, gezoet met stroop. De hoofdmaaltijd bestond meestal uit vlees of vis met bonen, wortelen, erwten of bieten. Dankzij de handel met West-Indië kende men specerijen waarmee de maaltijden werden gekruid.

1820

Het menu was in die tijd beduidend beter dan dat van arme gezinnen, die vaak drie maal per dag aardappelen met azijn aten. Het ontbijt om 7 uur bestond uit brood, melk en gekookt water. De maaltijd ’s middags bevatte vlees, groenten van het seizoen, vis, soep en brood. In de namiddag kreeg men nog melk en thee. De avondmaaltijd bestond uit koud vlees, bokking, eieren met salade, aardappelen en melk. Dagelijks kregen de dertien mannen een pint bier en eens per veertien dagen een pond boter en een half pond kaas. Nieuw waren koffie en thee, soep en salade, een luxe waarvoor de mannen dan ook moesten betalen.

De mannen waren verplicht minstens één maal in de veertien dagen hun voeten te wassen. Over de rest werd niet gerept.

1951

De inwoners van het Heilige Geesthuis hadden veel meer vrijheid. Ze mochten hun kleren houden, overdag gaan en staan waar ze wilden en ze kregen wekelijks zakgeld. Het gebrek aan privacy en de corveediensten namen ze op de koop toe.

De bedsteden waren inmiddels vervangen door couchettes – aparte kamertjes met een gordijntje, zodat de oude mannen iets meer privacy hadden – maar ze sliepen nog steeds gezamenlijk op een slaapzaal. Kleding en persoonlijke spullen werden als vanouds geborgen in een kist. Die stonden niet meer op de slaapzaal maar er was een speciale ‘kistenzolder’.

Het ontbijt was ’s ochtends om 8 uur, het middagmaal om 12 uur en het avondmaal om 6 uur. Tussen de middag at men warm: vlees of vis, groenten en aardappelen. Op vrijdagavond moesten de mannen in bad. Er werd gepraat en gekaart en het hoogtepunt van het jaar was het uitstapje naar de Rotterdamse dierentuin. ‘s Avonds om 10 uur was het bedtijd en ging het licht onverbiddelijk uit.

Proveniers

Vanaf het begin van de zeventiende eeuw bood het Heilige Geesthuis onderdak aan mannen die niet tot de armen behoorden, maar die zelf voor hun verblijf en verzorging betaalden. Deze 'proveniers' moesten afstand doen van hun bezittingen en betaalden voor hun verzorging enkele duizenden guldens.

Naarmate ze ouder waren, betaalden ze minder. Als een provenier snel na zijn opname kwam te overlijden, was dit winstgevend voor het Heilige Geesthuis. De proveniers hadden een bijzondere status. Ze verbleven in een aparte afdeling, hadden een eigen kamer en aten ook afzonderlijk van de andere inwoners.

Wanneer de financiële positie van een inwoner van het Heilige Geesthuis verbeterde, bijvoorbeeld door een erfenis, dan kon hij de overstap naar provenier maken. Voor proveniers golden dezelfde gedragsregels als voor de oude mannen. Toch maakten zij zich soms schuldig aan wangedrag zoals dronkenschap, brutaliteit, scheldpartijen, bedreigingen met een mes en het lastigvallen van de dienstmeisjes, zo weten we uit de overgeleverde historische documenten.

In 1790 telde het huis liefst veertig proveniers, tien jaar later nog slechts vijf. In sommige gevallen werden ook oud-personeelsleden en oud-binnenvaders en –moeders als provenier opgenomen. De laatste provenier in het Heilige Geesthuis was de ex-huismeester Willem van Oudenaarden die er in 1945 vanwege de woningnood kwam te wonen.

Meer over het Heilige Geesthuis

Heilige Geesthuis

Een invloedrijk instituut

Het Heilige Geesthuis Rotterdam werd rond 1434 door Aelwijn Floriszoon gesticht. Er werden arme mannen verzorgd die hulp nodig hadden. Het Heilige Geesthuis bestond tot 1972 en was een van de oudste 'verzorgingstehuizen' van Nederland. De Stichting Heilige Geesthuis bestaat nog wel. Zij zet zich als fonds in voor de modernisering van de ouderenzorg.