Your search: Provenances

Provenances

beacon
 
 
Archiefvorming
Paragraph
Geschiedenis van de archiefvormer
Title:
Geschiedenis van de archiefvormer
 
 
 
 
 
695   Archivalia betreffende geneeskundige aangelegenheden afkomstig van de Gemeentesecretarie van Rotterdam
Geschiedenis van de archiefvormer
De zorg voor de gezondheid van armlastigen onder de Rotterdamse bevolking was aanvankelijk voornamelijk een zaak van kerkelijke en particuliere instellingen. Indien er van deze instellingen geen geneeskundige hulpverlening mocht worden verwacht, dan was het Burgerlijk Armbestuur de overheidsinstantie waar de 'arme' inwoner zich kon melden voor geneeskundige bijstand. Voor de uitvoering van geneeskundige zorg had het stadsbestuur een 'Geneeskundige dienst' *  bestaande uit stadsdoctors, -heelmeesters, -vroedmeesters, -vroedvrouwen en -apothekers samengesteld. Zowel het Burgerlijk Armbestuur als de Geneeskundige dienst ressorteerden onder het Armwezen, de stedelijke zorg voor de armen.
Naar aanleiding van de Verordening van het Staatsbewind van 20 maart 1804 omtrent het Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht *  installeerde het stadsbestuur in 1806 zijn Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht *  .
Deze commissie had tot taak: het uitoefenen van toezicht op de praktijkvoering van alle takken der geneeskunst en op het niet-academisch onderwijs in geneeskundige wetenschappen, ondersteuning bij de handhaving van de plaatselijke en algemene verordeningen op gezondheidsgebied en het treffen van maatregelen in geval van optreden van besmettelijke ziekten *  . De commissie, bestaande uit geneesheren en apothekers, vormde een soort intermediaire instelling tussen de geneeskunstbeoefenaren en het stadsbestuur.
In 1827 werd te Rotterdam de Clinische of Geneeskundige School opgericht *  . De School was een stedelijke instelling en verzorgde de opleiding voor heelmeesters en vroedvrouwen. Door haar goede naam had zij aanvankelijk een grote toeloop te verwerken, maar een kentering tekende zich af na het uitbreken van de Belgische Opstand in 1830. De oorlog vereiste officieren van gezondheid en het Koninklijk Besluit daaromtrent opende de mogelijkheid voor personen een examen af te leggen, zonder dat daaraan voorafgaand een vierjarige opleiding gevolgd moest zijn *  . Ruimtegebrek en bouwvalligheden van het gasthuis, waarin de school gevestigd was, leidden ertoe dat het stadsbestuur in 1838 een andere lokatie aankocht voor de Clinische School. Hiermee werd feitelijk een aanzet gegeven tot bouw van het 'Ziekenhuis aan den Coolsingel' in 1840. Het zou echter tot 1851 duren voordat de Clinische School zich in het Coolsingelziekenhuis kon vestigen. De school werd in 1866, door gebrek aan financiële middelen gedwongen, opgeheven.
Voor wat betreft algemene ziekenverpleging werd het gasthuis aan de Hoogstraat in 1852 vervangen door het Coolsingelziekenhuis. Het 'oude' gasthuis werd een 'Ziekenhuis voor aan Syfilis lijdende vrouwen' *  totdat deze in 1890 werd opgeheven. Het Coolsingelziekenhuis, onder bestuur van de Commissie van Administratie *  , was een voor die tijd moderne en innoverende instelling en de grootste van de gemeentelijke ziekenhuizen in Nederland. In tegenstelling tot het Oude Gasthuis werden er niet alleen armen maar ook gegoeden verpleegd. Het stadsbestuur hield naast de hiervoor genoemde ziekenhuizen, toezicht op meerdere verpleeg- en verzorginrichtingen. Enkele inrichtingen waren bijvoorbeeld: Het Krankzinnigengesticht (voor 1841 Pest- en Dolhuis), Stadsarmenhuis en het Burger Weeshuis.
Het stadsbestuur werd in 1831 door de Staatsraad *  geïnformeerd en geïnstrueerd betreffende een Europa teisterende epidemische ziekte: de cholera. Koning Willem I liet daarom als 'krijgsraad' in de provincies hoofdcommissies en in de steden sub-commissies aanstellen. Te Rotterdam werd de Subcommissie voor de Cholera gevormd door de burgemeester, raadsleden en leden van de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht. Van effectieve preventie kon echter tijdens de epidemie van 1831-1832 en de nog volgende epidemiën van 1848-1849, 1853-1854, 1859 en 1866-1867 niet gesproken worden. De geneeskunstbeoefenaren en de overheid deden wat in hun macht lag om de verspreiding van cholera te beteugelen. Als belangrijkste informatiemiddel voor de bevolking werden 'choleratraktaatjes' (een boekje met nuttige wenken) uitgegeven. Deze boekjes werden niet gratis verspreid *  en waren derhalve voor de armen onder de bevolking, nota bene de grootste risicogroep, te duur. Cholerapatienten werden in het Gasthuis in aparte zalen behandeld. Ook werden er speciale cholerahospitaals ingericht. De in 1869 aangelegde drinkwaterleiding heeft voornamelijk ertoe geleid dat in Rotterdam de cholera, na een kleine opleving in 1873 en 1892, niet meer epidemisch zou heersen *  .
Rotterdam werd echter in 1871 opnieuw geteisterd door een epidemische ziekte: de pokken. Een Commissie tot ondersteuning van behoeftige poklijders werd gevormd *  , de sinds langere tijd geldende verplichting tot koepokinenting werd aangescherpt en het college van Burgemeester en Wethouders vaardigde de verordening 'maatregelen tegen de verspreiding van besmettelijke ziekten' *  uit. In deze verordening werd de verplichting gesteld dat in geval een besmettelijke ziekte geconstateerd werd, daarvan aangifte moest worden gedaan ter gemeentelijke secretarie. De aangever of aangeefster kreeg dan een briefje mee dat aan de huisdeur bevestigd moest worden. Zodra de besmetting geweken was moest dit ook weer ter secretarie gemeld worden. In de Wet op de besmettelijke ziekten van 1872 werden bepaalde personen verplicht zich te laten vaccineren. De gemeenten werd verplichtingen opgelegd zoals het verrichten van ontsmettingen, het inrichten van een ruimte voor afzondering en verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten en het inrichten van een speciaal lijkenhuis. De vaccinatietoestand verbeterde wel, maar bleef verre van optimaal totdat in 1900 de leerplicht werd ingevoerd en ieder schoolgaand kind een 'pokkenbriefje' moest overleggen *  .
De gemeentewet van 1851 opende voor de gemeentebesturen de mogelijkheid om gezondheidscommissies in te stellen. Te Rotterdam werd eerst in 1854 de Gezondheidscommissie *  geïnstalleerd. Haar doelstelling omvatte adviesverstrekking aan B & W over alle onderwerpen aangaande de openbare gezondheidsregeling, voorstellen te doen tot verbetering van de algemene gezondheidstoestand en die woningen en gebouwen te onderzoeken welke vermoedelijk voor bewoning en gebruik ongeschikt zijn.
De Gezondheidscommissie bestond uit 13 leden, door de Gemeenteraad gekozen, en in tegenstelling tot de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht niet alleen bestaande uit geneeskundigen maar ook uit raadsleden, rechtsgeleerden, natuur- en scheikundigen en bouwkundigen. Het besluit tot installatie van de Gezondheidscommissie was moeizaam tot stand gekomen, wat begrijpelijk was. De terughoudendheid van het stadsbestuur om de opdracht tot openbare gezondheidszorg serieus te nemen hield in dat iedere maatregel in deze richting de gemeentekas meer zou belasten. De overheid voelde zich alleen verplicht diegenen te helpen, die zichzelf niet de noodzakelijke levensbehoeften konden verschaffen; gezondheidszorg bleef een facet van de armenzorg, en de overheid had aanvankelijk geen neiging om verordeningen te maken, die tot uitgaven zouden kunnen leiden. In de tweede helft van de 19e eeuw werd door de ontwikkelingen op medisch en sociaaleconomisch terrein het gemeentebestuur toch langzaam maar zeker gedwongen zijn gezondheidszorg verder uit te breiden dan alleen de geneeskundige verzorging van armen. Met de invoering van de Gezondheidswet in 1901 werd zelfs de autonomie van de gemeenten ten aanzien van de openbare gezondheidszorg doorbroken.
Geraadpleegde literatuur
1. Gemeentebladen van Rotterdam 1851-1900, aanwezig in Bibliotheek GAR.
2. Hart, 't P.D., Utrecht en de cholera, Utrecht 1990: Stichtse Historische ReeksDe Walburg Pers.
3. Hintzen, Peter, Rotterdam en het goede geweten, Zaltbommel 1989: Europese Bibliotheek.
4. Korst, van der J.K., Om lijf & leven, Gezondheidszorg en geneeskunst in Nederland circa 1200-1960, Utrecht/Antwerpen 1988: Bohn, Scheltema & Holkema.
5. Lieburg, van M.J., Gilden, gestichten en gezondheidszorg, vijftien opstellen over de medische stadsgeschiedenis van Rotterdam, Rotterdam, 1984: Stichting Ziekenfonds Rotterdam.
6. Lieburg, van M.J., Het Coolsingelziekenhuis te Rotterdam, Amsterdam 1986: Editions Rodopi.
7. Lieburg, van M.J., Het medisch onderwijs te Rotterdam (1467-1967), Amsterdam 1978: Editions Rodopi.
8. Schaar, van der P.J., 100 jaar Ziekenhuis Coolsingel 1851-1951, de geschiedenis van een Rotterdams ziekenhuis, Rotterdam, 1951: Gemeente-Drukkerij Rotterdam.
9. Querido, A., Een eeuw Staatstoezicht op de Volksgezondheid, 's-Gravenhage 1965: Staatsuitgeverij.
Geschiedenis van het archief
 
 
 
 
 
695   Archivalia betreffende geneeskundige aangelegenheden afkomstig van de Gemeentesecretarie van Rotterdam
Verantwoording
 
 
 
 
 
695   Archivalia betreffende geneeskundige aangelegenheden afkomstig van de Gemeentesecretarie van Rotterdam
Opmerkingen openbaarheidsbeperkingen
 
 
 
 
 
695   Archivalia betreffende geneeskundige aangelegenheden afkomstig van de Gemeentesecretarie van Rotterdam
Verwant materiaal
 
 
 
 
 
695   Archivalia betreffende geneeskundige aangelegenheden afkomstig van de Gemeentesecretarie van Rotterdam
Inventaris