Vanaf het begin van de zeventiende eeuw bood het Heilige Geesthuis onderdak aan mannen die niet tot de armen behoorden, maar die zelf voor hun verblijf en verzorging betaalden. Deze 'proveniers' moesten afstand doen van hun bezittingen en betaalden voor hun verzorging enkele duizenden guldens.

Naarmate ze ouder waren, betaalden ze minder. Als een provenier snel na zijn opname kwam te overlijden, was dit winstgevend voor het Heilige Geesthuis. De proveniers hadden een bijzondere status. Ze verbleven in een aparte afdeling, hadden een eigen kamer en aten ook afzonderlijk van de andere inwoners.

Wanneer de financiële positie van een inwoner van het Heilige Geesthuis verbeterde, bijvoorbeeld door een erfenis, dan kon hij de overstap naar provenier maken. Voor proveniers golden dezelfde gedragsregels als voor de oude mannen. Toch maakten zij zich soms schuldig aan wangedrag zoals dronkenschap, brutaliteit, scheldpartijen, bedreigingen met een mes en het lastigvallen van de dienstmeisjes, zo weten we uit de overgeleverde historische documenten.

In 1790 telde het huis liefst veertig proveniers, tien jaar later nog slechts vijf. In sommige gevallen werden ook oud-personeelsleden en oud-binnenvaders en –moeders als provenier opgenomen. De laatste provenier in het Heilige Geesthuis was de ex-huismeester Willem van Oudenaarden die er in 1945 vanwege de woningnood kwam te wonen.

Een van de meest beruchte proveniers van het Heilige Geesthuis was Simon Engelbrecht, die vanwege wangedrag uit de instelling verbannen werd.