Zoeken in adresboeken

Jacob Davitsz, stierman, 30 jaar, verklaart op verzoek van Baltasar Verdonck, coopman, dat hij in 1620 als cassier bij Verdonck woonde en toen aan wijlen Jan Symonsz Pesser, gewezen brouwer in de "Hollantschen Tuijn", 190 gulden heeft uitbetaald.

Susanna Gaudy, weduwe van capitain Gaudy, machtigt capiteijn Derffort en Jems Willems, lientenant van de compagnie van capiteijn Botterel om haar zaak te behartigen in Thiel aangaande in beslag genomen paarden van een huijsman in Maes en Wael, en serviciegelden te innen die ze van de stad Wesell te goed heeft, en wat zich verder voor doet.

Capiteijn Henry Withypol verklaart op verzoek van Hendrick Jochemsz, cleermaker in Thiel, dat hij de laatste gevraagd had hoeveel laken er zat in een tabbaert die hij liet zien. Deze zei: ongeveer 10 el waarop Withypol zei, dan heeft de kleermaker 2 el gestolen. Een andere kleermaker die gevraagd was de rock te bekijken verklaarde dat de producent niets met de beschuldiging aan de kleermaker te maken had en ook niet met het ontbieden van hem. Alles komt voor rekening van Withypol.

Jan Bartholomeeusz, gewezen bootsgesel op het schip St. Pieter met schipper Michiel Cornelisz Kint, machtigt Jan Cornelisz Cruijsert, coopman, om van de reders het geld te innen dat hij tegoed heeft als maandloon en onkosten, gemaakt toen hij in Londen in Engelant in hechtenis zat, omdat een aantal kooplieden daar een claim hadden op het schip. De reden daarvan is dat schipper 't Kint hun een barck met suiker afhandig had gemaakt.