Zoeken in archieven

Willem Willemsz van der Steijn, lakenwerker, verklaart 200 gulden schuldig te zijn aan schipper Adriaen Polderwagen. Hij zal het bedrag met ingang van 1 mei 1661 terugbetalen met 50 gulden per jaar. De rente is vastgesteld op 4½ % per jaar.

Sara Hennekijn, weduwe van Cornelis Keleman verhuurt haar huis aan de oostzijde van de Leuvehaven, dat aan de noordkant begrensd wordt door de de brouwerij van 'De Werelt en aan de zuidkant door het huis van Hendrick Nobel en dat zich uitstrekt tot achter in de Jufferstraat, aan Cornelis Moij, wijnkoper. De huurperiode duurt van 1 mei 1660 t/m 30 april 1664. De huurprijs bedraagt 330 gulden per jaar en moet betaald worden per kwartaal. verder regelt het contract rechten en plichten van beide partijen.

Arent Cornelisz van Berkel (tekent met: Berckel) koopt van de kooplieden Michiel van Dies en diens compagnon Heijndrick de Haes een branderij met inventaris, uitgezonderd die stukken die door Jan Jansz van Beers zijn geleverd en die nog dagelijks door Van Beers worden gebruikt. De branderij staat aan de noordzijde van de Magere Varkensmarkt en grenst in het oosten aan het huis van Cornelis Pietersz en in het westen aan de Stads verfsloot. Van Berkel betaalt 2000 gulden bij het passeren van de akte, later nog eens 1000 gulden voor het gereedschap, aangevuld met de 80-ste penning.

Maertgen Pieters is weduwe, boedelhoudster en, volgens het testament dat op 23 januari 1649 gepasseerd werd bij notaris Vitus Mustelius, universeel erfgename van Pieter Vrancksz van Dijk.
Zij verkoopt haar huis aan de noordzijde van de Peperstraat aan Leendert Ariënsz Soetentijt. Het huis wordt begrensd door de woningen van Willem Reijniersz, de weduwe van Jacob Cornelisz, Dirck Jansz Withooft en de weduwe van Isaak Abrahamsz. Het huis is onbelast.
Er zijn giftebrieven van 21-09-1594, 13-01-1640 en 12-04-1654. Volgens deze brieven moet de koper 200 gulden betalen; en nog eens 800 gulden, 600 gulden en 205 gulden. De rente bedraagt 4% per jaar; de eerste rentebetaling vindt plaats op 01-09-1660. De jaarlijkse aflossing bedraagt minstens 50 gulden.