Zoeken in archieven

Neeltge Pieter, weduwe van Jan Stormman, en Catharina Lucas, vrouw van Sijmon Christiaansz, leggen een verklaring af op verzoek van Guarnerus Vorstius, predikant in de Remonstrantse gemeente.
Op 31-8-1669 komt Cornelia van Rhee, vrouw van Pieter de Ruijsscher, coopman, aangehuwde nicht van Vorstius, met Catharina Lucas bij Neeltge thuis. Daar komt ook Maartge Pieters, wasvrouw van linnen.
Maartge Pieters heeft een dochter Maria Pieters, die wijt in de tuinen, zij is de wijtster van Harman Paats.
Vorstius heeft Maria de wijtster ca. 8 of 9 jaar geleden een schelling geboden als zij hem zou volgen naar zijn tuin, Maria zei echter dat zij naar de tuin van haar baas Paats moest. Maria was kort geleden ontboden bij Paats en bij Cornelis Brouwer, wonend op de Botersloot waar de Wilde Zee uithangt. Zij werd geprest een verklaring te geven ten laste van Vorstius, maar de grootste moeilijkheid werd haar aangedaan door Paats. Maria had al een verklaring ten laste van Vorstius afgelegd voor Rotterdamse kermis, maar in deze zaak zijn er meer getuigen. Volgens Cornelia van Rhee zijn dat de 2 hekelsters, de vrouw van Brouwer en een vrouw uit Amsterdam.
Men vraagt zich af of dat eerlijke personen zijn, waarop Maartge Pieters, de wasvrouw, zegt dat haar dochter niet eerlijk is. Zij heeft haar niet onder de duim, Maria heeft een kind gehad.
Als Maria haar moeder komt halen vraagt Cornelia van Rhee haar of Vorstius haar eens een schelling heeft geboden. Maria trekt wit weg, zegt dat zij de bruij van Vorstius heeft, zij wilde dat hij voor de duivel liep, en vertrekt spoorslags.
Men spreekt verder over Elisabeth Sanders en Maria Jans, de hekelsters. zij geloven niet waarvan men hen beschuldigt.
Maartge Pieters, de wasvrouw, vertelt dat zij 14 dagen geleden een fraai geklede burgerman heeft zien staan op de zelfde plek waar Vorstius gestaan zou hebben, even onbeschaamd.