Zoeken in archieven

Adriaen Willemsen van Gelder, als weduwnaar en erfgenaam ex testamento van Pietergen Jans, eerder weduwe van Abraham Harmense Vinck, en daarnaast als vader en voogd van de twee kinderen die hij bij haar heeft verwekt, verklaart dat zijn zwager Jacob Harmense Vinck, timmerman, aan hem een gerechte 1/4 deel heeft betaald van twee huizen, staande aan westzijde van de Lombertstraat, hetgeen zijn vrouw, als weduwe geweest zijnde van Abraham Vinck, toekwam.

Neeltge Harmans Vinck, erfgename ab intestato van haar overleden broer Abraham Harmansen Vinck, mede optredend namens de overige mede-erfgenamen, verklaart haar erfenis ontvangen te hebben uit handen van haar broer en mede-erfgenaam Jacob Harmansen Vinck. Zij geeft aan dat het terecht is dat de twee huizen in de Lombardstraat, die vermeld worden in een giftebrief van 6 mei 1631, op naam van haar broer Jacob zijn gesteld.

Pieter Jansen Slotingh en Elisabeth Jans, weduwe van Rochus Pieterse Hollaer, ter ene zijde, en Lieve van Colster, oud-schepen, ter andere zijde, komen overeen om een tussen hen bestaand geschil ter arbitrage voor te leggen aan Adriaen Vroesen, regerend schepen, raad en vroedschap, en Adriaen van Berkel.

De onenigheid heeft betrekking op de bewering van de eerste comparanten dat zij de kosten hebben betaald die Lieve van Colster heeft gemaakt uit hoofde van de machtiging die op 25 april 1648 aan hem is verleend.

Michael Jansen den Harder, kuiper in brouwerij 'Het Haasge', verklaart 250 gulden schuldig te zijn aan Anna Boncius, weduwe van Adriaen Hollaer, wegens geleend geld.