Zoeken in archieven

Willem Willemsen Rees, bakker, verklaart 2700 gulden schuldig te zijn aan Jan Arentsen Raenburgh, wegens geleend geld.

Pieter Jansen, wonende in de heerlijkheid Roden, ter ene zijde, en Jannetgen Barents, weduwe van Pieter Aertse Cortleven, gemachtigde van haar te 's-Gravenhage wonende dochter Annetgen Pieters (volgens machtiging aldaar gepasseerd op 20 december 1658 voor notaris Pieter van Groenevelt), ter andere zijde, verklaren dat zij door bemiddeling van Karolus van Aller, advocaat, een akkoord hebben gesloten. De overeenkomst heeft betrekking op hun geschil over de alimentatie en kraamkosten voor en wegens het kind, genaamd Pieter, dat Pieter Jansen drie jaar geleden bij genoemde Annetgen Pieters heeft verwekt, alsmede over de trouwbeloften die Pieter Jansen zou hebben gedaan.

Arij Gerritsen de Munnick, beenhakker, verklaart 450 gulden schuldig te zijn aan Anna Bontius, weduwe van Adriaan Hollaar, wegens geleend geld.

Leendert Cornelissen Blauw, stuurman, stelt zich borg voor zijn moeder Trijntgen Cornelis, weduwe van Cornelis Leendertsen Blauw, ten behoeve van de erfgenamen van haar overleden moeder Elisabeth Adriaens, in haar leven weduwe van Cornelis Heijnderiksen Verdoes, en overleden zuster Neeltgen Cornelis Verdoes. Dit vanwege de obligatie die zijn moeder op 3 augustus 1658 ten behoeve van de betreffende erfgenamen heeft gemaakt. De daarin gedane borgstelling door Heijnrick Jansen Buijser, schipper, komt daarmee te vervallen.