Zoeken in archieven

Jacob Willemsz Grauw, 44 jaar, en Casper Schrevels, 42 jaar, verklaren op verzoek van Heindrick Willemsz, dat het schip Prins Heijndrick, waarop Heijndrick loodsman was, is vergaan onder weersomstandigheden, die in jaren niet waren voorgekomen.
N.B. De akte is niet gedateerd, bij de handtekening van de notaris wordt het jaar 1659 vermeld.

Cornelis de la Raviere en Bernard van Outheusden, kooplieden, verklaren op verzoek van Gerard van Loo, koopman, dat zij een onderzoek ingesteld hebben naar een kwitantie van 305 gulden. Adam Machache (Machagin) uit Graeff in Gelderland wil de kwitantie voor een verrekening gebruiken. Van Loo heeft al een onderzoek ingesteld en bevonden dat de voorkant door hem geschreven is, maar in de haast zonder datum en dat die (in 1655) op de achterkant waarschijnlijk door genoemde Machachin geschreven is. De genoemde kooplieden bevestigen dat en volgens de boeken van Van Loo klopt de datum niet. Daarna heeft Machagin de kwitantie verscheurd. Machagin wil alles doen om zijn goede naam en eer te redden. De kwestie wordt geregeld en Machagin dankt hen hartelijk.
N.B. Cornelis tekent met Cornelis van Riviere.

Aan de akte is toegevoegd dat op 3 januari 1659 Jan van Beveren en Heijndrick Block, kooplieden, op verzoek van Gerard van Loo, koopman, verklaren dat zij door Adam Machache zijn verzocht het bovenstaande te bevestigen. Zoals zij doen. Deze verklaring is niet ondertekend.

Tussen Heijndrick de Haes, koopman, en Frederick Steur, koopman in Excester in Engeland, is onenigheid ontstaan over een wisselbrief van 7 februari 1659 (nieuwe stijl) van 168 pond sterling. Steur heeft de wisselbrief 11 februari (oude stijl) geaccepteerd. Steur wil hiervoor 1184 gulden betalen. Steur zegt dat De Haes hem goederen heeft geleverd zonder dat hij daar opdracht voor heeft gegeven. Euwaut van Couwenhoven, oud-schepen, en Jacob Motte, koopman, worden als arbiters aangesteld.
N.B. In de akte is geen nadere datum genoemd.

Maertien Jans, 76 jaar, weduwe van Willem Pietersz, en Jacobmina (Jacomijnsje) Willems, 42 of 43 jaar, weduwe van Huigh Christiaense, barbier, leggen op verzoek van Roelant Barentse een verklaring af. Maertien zegt dat zij op verzoek van de vrouw van genoemde Barentse bij de vrouw van Coenraet Jansz Cocx, pachter, aan de Delftsevaert is geweest om biljetten voor nuchtere kalveren te halen. Zij en, naar Maertien aanneemt, een dochter van Cocx, zeggen dat die niet gegeven worden. Jacobmina verklaart dat haar hetzelfde is overkomen. Ook Cocx zelf heeft tegen de kinderen van Jacobmina gezegd dat dat waar is.