Zoeken in archieven

Er is onenigheid ontstaan tussen Jacob Gijblant, koopman, en Anthonij de Koningh, koopman, waarbij Gijblant stelt, dat hij van De Koningh 8911 gulden toekomt, die hij voor genoemde De Koningh en wijlen zijn broer Cornelis de Koningh heeft betaald aan een zekere Abraham Huijbert, die dat geld verstrekt zou hebben ten dienste van de heren De Koningh in hun proces tegen Francois le Ferre voor het parlement van Parijs en het parlement van de koning volgens de rekening van Huijbert. Verder betreft het 14500 gulden die Gijblant voor de heren de Koningh heeft voorgeschoten. Als laatste wil Gijblant dat Anthonij de Koningh hem ontlast van de borgtocht voor de heren de Koningh ten behoeve van genoemde Le Ferre in verband met de vrijlating van het schip de Hasewinthont en de ontvangst van de lading betreffende 35000 gulden. De Koningh reageert uitgebreid op het bovenstaande waarbij een bedrag van 2570 gulden in verband met de leverantie van koopmansschappen aan Gijblant en rekening en verantwoording van enige wisselbrieven ter waarde van 2400 gulden genoemd worden. De heer De Koningh doet een voorstel om deze kwestie op te lossen, die uitgebreid in de akte is beschreven, waaraan Gijblant niet kan voldoen. Er is al een proces voor de schepenen ontstaan.
Om alle onlusten te voorkomen stellen zij Allard van Couwenhove, secretaris, en Jacob van Naerssen, beiden kooplieden, en Pieter Bos en Heijndrick de Haes als arbiters aan.