Zoeken in archieven

Willem Huigh de Bloijs verklaart dat zijn schoonzoon Heijndrick Barentsz Oosthof ten behoeve van Pieter Vastricht, koopman in Amersfoort, een obligatie van 347 gulden heeft opgemaakt, waarvoor genoemde De Bloijs zich borg heeft gesteld. Op 19 mei 1662 is bij de schepenen bepaald dat dat geld met rente aan Vastricht betaald moet worden. Om alle verdere onkosten te voorkomen verklaren De Bloijs en zijn vrouw Ariaentje Gerritsz dat zij in totaal 367 gulden (347 gulden plus rente) aan Vastricht zullen betalen. Als verzekering wordt een blekerij met een huis, erf en wat erbij hoort ingebracht, gelegen op de Goutsche Cingel tussen de blekerij van Bartel Ariensz aan de oostzijde en aan de westzijde aan Jan Israelsz, strekkende voor van de Cingel tot achter in de Oude Vest. Bij deze verzekering zijn verder Imanuel van Welsenes, Johannis Vechter en Abraham Berck i.v.m. een hypotheek betrokken.