Zoeken in archieven

Annetje Jans, weduwe van Jacob Cornelisen van Eyck, verkoopt haar huis en erf, staande en gelegen aan de oostzijde van de Grote Draaibrugsteeg, aan Crijn Thonisen Zael, timmerman, die de verkoop namens zijn zwager Ary Jansen van de Meer, stuurman, aanneemt.

Het huis wordt begrensd aan de noordzijde door Cornelis Barentsen Rees, aan de zuidzijde door Henricq Joosten, bakker, en aan de achterzijde door de timmerwerf van Cornelis Gerritsen.

Neeltge Wilems, weduwe van Dircq Ingen, procureur te plattelande, en Magdaleentgen Dircx, dochter van Dircq Ingen, verklaren op verzoek van Cornelis Ingensen Cooltgen, dat Grietgen Gerrits van der Plas (Plasch), weduwe van Jan Claessen Bontebal, tussen 3 oktober en 5 december 1653 bij Dircq Ingen is gekomen in verband met een zekere kwitantie die Cooltgen in bezit had, en heeft geprobeerd heeft hem over te halen om de genoemde kwitantie van Cooltgen te bemachtigen.

Maritgen Bastiaens, weduwe van Michiel de Vosch, tuinder, alsmede Arij Dircksen en Lijsbeth Jans, verklaren op verzoek van Francois Verboon, baljuw en schout, dat de leuning van de brug in de Oosthaven en de stoep van Maritgens huis in de nacht van 17 op 18 Januari 1657 door vier mannen zijn afgebroken.

Christiaen Prins, raad en vroetschap, voogd van de weeskinderen van Willem van Vredenburgh en Maria van Vredenburch, machtigt Hugo de Blois, procureur te Nieuwerkerk aan de IJssel, om bij de schout en schepenen aldaar de eigendom van een rentebrief over te dragen aan de vier jongste weeskinderen van Dirck Adriaens Broeder en Maertgen Willems de jonge.

De rentebrief bedraagt 260 gulden en is door Teunis Jansen Vermeulen opgemaakt ten profijte van Jan Cornelissen van Wijck.