Zoeken in notariële akten

De notaris gaat op verzoek van Barbara (Barber) Cornelisdr, weduwe van Jacob Lambertsz, egwerker, naar tresaurier Dubois met de vraag om aan niemand anders dan aan Barbara 1200 gulden met de daarbijbehorende rente te betalen, die zij op de stad Rotterdam heeft staan. Dubois vraagt een copie van de akte, waarin dit staat.

De notaris heeft met last van Barber Cornelisdr de thesaurier nogmaals opgedragen 1000 gulden, die op rente staat, aan niemand anders dan aan Barbara te betalen. Het geld is afkomstig uit de nalatenschap van haar moeder Anna Tijssendr, weduwe van haar vader Cornelis Pietersz van Cappelle.
De thesaurier antwoordt dat hij daarop zal letten.

De notaris gaat met en op last van Johan Cooll, pachter van de impost op de zeep, naar de Hoochstraet om daar bij een sleper te vragen naar 13 kannetjes zeep. De sleper antwoordt dat de zeep door zeepzieder Arnout Tromp naar Diepen wordt gezonden. De pachter neemt de zeep in beslag. Tromp wil de zeep toch laten vervoeren en geeft als borg Quirijn Gillisz van der Clanck, kaaskoper, op. Tromp zal voortaan een biljet van afschrijven moeten halen. Volgens hem is dat nog nooit gebeurd. Als dat moet, dan zullen de zeepzieders zich daaraan houden.

De notaris gaat op last van Johan Cool, pachter van de impost op de zeep, naar Abram Abramsz, marktschipper op Delft, en zijn dienstknecht Adriaen IJsaacxsz, om te vragen voor wie zij 2 achtendeeltjes zeep naar Rotterdam moesten vervoeren. Er was een jongen geweest om de zeep te laten aantekenen. Adriaen zegt dat de zeep door een gezworen kruier uit Delft was gegeven met 2 briefjes van afschrijven op Rotterdam. Hij zou de zeep niet leveren voordat hij het aan Cool bekend heeft gemaakt.