Tegenwoordig is het vastleggen van het dagelijks leven zo simpel: alles wordt achteloos gefotografeerd en iedereen kan het doen. Maar wie zich in de beginjaren aan fotografie waagde had niet alleen eindeloos veel geduld nodig (mislukkingen waren eerder regel dan uitzondering), maar ook een verstrekkende kennis van natuur- en scheikunde om het proces te laten slagen. Pas rond 1900, mede dankzij de uitvinding van het glasnegatief, was de techniek zodanig ontwikkeld dat ook voor amateurs fotografie binnen handbereik kwam – mits ze in staat waren daar een flinke duit aan uit te geven.
De Rotterdamse Sara Lydia Stahl-van Hoboken (1872-1958) had rond dezelfde tijd drie jonge kinderen en reisde de hele wereld over – vaak mee op zakenreis met haar man Carel Stahl. Als dochter van de twee vooraanstaande families ‘Van Hoboken’ en ‘De Monchy’, en als echtgenote van de directeur van de Rotterdamse houthandelaar ‘Stahl & Zonen’, had ze de tijd en het geld om haar leven vast te leggen. Met twee stereocamera’s en een camera met een klein opvouwbaar statief maakte ze duizenden foto’s: naast dia’s en glasnegatieven voornamelijk stereonegatieven en -positieven, die met behulp van een speciale kijker diepte aan de foto gaven, zoals deze afbeelding: