Zoeken

Johannis Caris (Carris) verklaart 150 gulden schuldig te zijn aan Cornelis Cornelisen den Blieck, schipper, wegens geleend geld.

Jacobus Arnestus en Willem van Metele, door de weesmeesters aangesteld als voogden van het nagelaten kind van de overleden Paulus Kallenbagh, verklaren dat Jacobus Wagens, loodgieter, nog een restant van een op 28-05-1652 gepasseerde obligatie van 485 gulden schuldig is aan Francina Woetwart, weduwe van genoemde Paulus Kallenbagh. Zij sluiten met Wagens een akkoord over de betaling.

Tevens verklaren zij dat Pieter van Poucque, die voorgaf door Francina Woetwart te zijn gemachtigd, zonder hen op de hoogte te stellen, de in de obligatie vermelde willige condemnatie ten laste van Wagens heeft laten uitvoeren.

Cornelis van Riel, brandewijnbrander, stelt zich borg voor Wagens.

Cornelis Sinoutskerke en zijn vrouw Anna Catarina van Beeste?, wonende te Hemeren in de Beto, verklaren 196 gulden schuldig te zijn aan Trijntgen Andries, koopvrouw, weduwe van Jan Pau, wonende te Amsterdam, wegens geleend geld.

Andries van Hoogenhuijsen, boekverkoper, verklaart 100 gulden schuldig te zijn aan Cornelis Adriaansen van Krimpen, zeilmaker, wonende buiten de Hofpoort, wegens geleend geld.

Margareta van Waasbergen, weduwe van Davidt Hoogenhuisen, en Cornelia Colster, respectievelijk moeder en vrouw van genoemde Andries van Hoogenhuijsen, stellen zich borg.