Zoeken

Op verzoek van Adriaen Solderwaege, reder van het schip 'De Goude Waege', gevoerd door schipper Willem Samuelsen Blom, is de notaris gegaan naar herberg 'De Bruijnvis', naar de aldaar gegijzelde Antonio Lopes Gomes, bevrachter van het genoemde schip.
Dit in verband met een insinuatie wegens Solderwaege gedaan door de Amsterdamse notaris Adriaen Lock op 14 oktober.

De insinuatie heeft betrekking op het feit dat Gomes wel enige houtwaren in het schip heeft ingeladen, maar dat het schip niet binnen de afgesproken tijd voldoende was afgeladen, waardoor het de reis naar Faro in de Kondaat niet kon vervolgen.

Johannes Minel verzoekt de notaris om voor hem te gaan naar Geertruijt Basteaans, weduwe van Quirijn Vrancken van Dijck. Dit in verband met het huis en erf, staande en gelegen aan de noordzijde van de Jacobstraat, dat zij op 18 januari 1660 aan hem heeft verkocht, en een zeker servituut van Annetgen Sijmons, weduwe van Euwout Joachimsen Santvlucht. Genoemd worden verder nog: Gulliaem Bidloo en Jacob Schaeck, de zwager van Minel. Het verkochte huis en erf worden aan de oostzijde begrensd door de Slikvaart, aan de westzijde door genoemde Gertruijt Basteaans, en aan de achterzijde door Joachim Bonis.

Joris van der Sluijs verzoekt de notaris om voor hem te gaan naar Jannetge Jacobs, weduwe en boedelhoudster van Nicolaes Vogel, brouwster in brouwerij 'De Hollantschen Tuijn'. De notaris dient haar aan te zeggen dat zij hem uit het arrest moet ontslaan waarin zij hem gisteren heeft laten nemen, aangezien hij Jan Dingemansen Hallingh, brouwer in brouwerij 'De Posthoorn', vandaag ten profijte van haar tot borg heeft laten stellen.

Op verzoek van Livina Welsingh, weduwe van n.n. Bersingen, wonende te 's-Gravenhage, is de notaris gegaan naar Anthonij de Bije, gewezen koetsier van wijlen Jacob Navander en nu koster van de publieke Gereformeerde kerk alhier, en naar Adriaentgen Ariens, vrouw van Arij Jansen van Huijsen, schipper van Rotterdam op Delft. De notaris vraagt hen of zij niet weten dat Livina in de jaren 1652 tot en met 1656 diverse malen heeft geklaagd dat het haar zwaar viel om de heer Navander en zijn vrouw logement te verschaffen, zonder dat zij daarvoor betaling kon krijgen.