Zoeken

De koopman Adriaen Wittert, 33 jaar, verklaart op verzoek Philippe van Hulten, koopman te Amsterdam, dat hij op 26 maart 1659 op order en voor rekening van de requirant een bedrag van 1105 gulden heeft betaald aan Cornelis Barentsen Rhees. Dit ter betaling voor de helft van het schip 'St. Jan', waarop Jan Tailer de schipper was.

Pieter Mescach de oude, als vader en voogd van de minderjarige Pieter Mesdach de jonge, ter ene zijde, en Pieter Bosch, last hebbend van Daniel Oijens, koopman te Bordeaux, ter andere zijde, verklaren met elkaar een overeenkomst te hebben over de besteding van genoemde Pieter Mesdach de jonge. Deze zal op het kantoor en in dienst komen van Oijens.

Johannes Lufne (tekent als Lufneu), tegelbakker, bekent 300 gulden schuldig te zijn aan Adriaen Vroesen, schepen, raad en vroedschap, wegens geleend geld.

Willem Jacobsen Coster, wonende te Haarlem, gewezen schipper van het galjootschip 'Den Harder Jacob', machtigt Philips Basteels om voor hem van Pieter van Geesbergen, gewezen secretaris van vice-admiraal De With, de 100 gulden te vorderen en ontvangen dat hij wegens een lening tegoed heeft van Dirck Bosch en waarvoor Geesbergen borg is.