Onwetendheid

De familie wist vaak niet hoe het met de mannen ging en waar zij waren. En andersom wisten de mannen ook niet hoe het met hun geliefden ging. Vaak hadden ze wel gehoord (bijvoorbeeld van koeriers) dat de situatie in Rotterdam niet best was. Dat maakte de mannen nogal nerveus. Brieven en kaarten die de mannen schreven kwamen vaak niet aan. Er waren wel dwangarbeiders die als koerier te werk waren gesteld. Wanneer je daar een brief/kaart aan mee kon geven was de kans groter dat deze aankwam op de plaats van bestemming. Er waren er ook gewonde mannen die naar huis mochten, hen kon je ook iets meegeven.

Soms lukte het wel. Jan Sneep schrijft aan zijn vrouw Maartje en hun zonen Jan jr. en Arie. Hieronder een deel van de correspondentie. Jan sluit af met 'wees sterk en verwijt je niets, het komt in orde!'. Er wordt teruggeschreven en de kinderen sturen zelfgemaakte tekeningen op. Bekijk hier de hele correspondentie.

Hongerwinter

In de winter van 1944-1945 hadden de Rotterdammers steeds minder te eten. Ook was er een groeiend tekort aan brandstof. Oorzaken waren de spoorwegstaking, een embargo op het scheepvaartverkeer en roofpartijen van de Duitse bezetter, die alles wat bruikbaar is (auto’s, machines, gereedschap, voedsel-, textiel- en brandstofvoorraden) meenamen. In de grote steden in het westen greep de honger steeds meer om zich heen. 

Citaat Adrianus P.C. Revier (hij komt op 27 februari 1945 weer aan in de stad):
 ‘…. eindelijk in de stad gearriveerd. De eerste aanblik viel niet mee, overal lagen hopen vuil op straat en de menschen liepen met de honger op het gezicht rond. […] Wij sjokten maar door en gingen door de Jonker Fransstraat, Meent en Kruiskade en konden deze straten bijna niet meer terug. Het grootste gedeelte der boomen was inmiddels afgezaagd door de menschen zonder brandstof en kregen wij zoodoende een heel andere aanblik.’

Omdat er bijna niets meer te eten was gingen veel vrouwen en kinderen op hongertocht naar de Zuid-Hollandse eilanden, de Bommeler- en Tielerwaard, maar ook naar Drenthe en Overijssel.

Fragment uit het boek Schuilen onder de spoorbogen en andere oorlogsverhalen uit Rotterdam Noord van Marjan Beijering & Willy Hilverda.
Wim (13 jaar) ging op zoek naar eten samen met zijn zus Lies (18 jaar):
'We moesten lopen, er zat niets anders op. We hadden zelfs geen fietsen meer omdat we die hadden moeten inleveren bij de Duitsers. [...] Het leek wel of iedereen onderweg was om voedsel te zoeken. Mensen op fietsen zonder banden, mensen met handkarren, met kinderwagens, met koffers. Mannen, vrouwen, kinderen, iedereen hoopte bij een boer of bij familie in een dorp eten te krijgen.'

Tussen januari 1945 en Bevrijdingsdag sterven in Rotterdam 2.448 mensen van de honger. De strijdende partijen staan eerst alleen voedselhulp door neutrale landen toe. Schepen van het Zweedse Rode Kruis brengen in februari 1945 bloem en boter. De geallieerde voedseldroppings vinden pas plaats na afspraken met de Duitsers, dit is in april en mei. Ze worden nog voor de bevrijding aangevuld met scheepsladingen en vrachtwagentransporten. Alles wordt centraal verzameld om zo eerlijk mogelijk verdeeld te worden. Deze goedbedoelde maatregel resulteert in bijna twee weken vertraging en onnodige hongerdoden.
 

Alleen achter

Veel mannen keerden niet meer terug. Zij bezweken door de omstandigheden in de kampen, werden vermoord of kwamen om bij een bombardement of ongeluk. De lichamen werden vaak eerst terplekke begraven en zijn later op een ereveld in Duitsland of op het ereveld in Loenen herbegraven.

Fragment uit het dagboek van Gerard Pakker:
Op een nacht werden we gebombardeerd. De bommen explodeerden vlak naast onze tent. Plotseling klonk er geschreeuw van gewonden, mensen waren door scherven getroffen; de tent was doorzeefd en zat vol gaten.  (…) Naast mij was een man dodelijk getroffen. Een scherf had zijn halve hoofd eraf geslagen. Ik zie nog een SA-man (SA=  Sturmabteilung, een knokploeg) met z’n knijpkat de lichtbundel richten op een bloederige stomp en hoor hem zeggen: 'Kopf kaput, loss schnell abführen' (Hoofd kapot, voer hem snel af ). We stonden aan de grond genageld en verroerden geen vinger, tot hij riep: 'Mensch es ist doch euer Kamerad!' (Man, het is je kameraad). We legden hem op z’n deken en droegen hem naar buiten. De vorige dag had hij nog enthousiast lopen vertellen dat hij met z’n dochtertje een kerstboom had gekocht en dat ze zei: “Pappa, de naaldjes prikken zo aan mijn vingertjes”. De dag daarop lag hij dood in de modderige grond.