In het begin van de vijftiende eeuw was het huidige Charlois een onbebouwd terrein van slikken, kreken en uitgestrekte watervlakten. Dijken en sluizen ontbraken, eb en vloed hadden er vrij toegang. Daardoor was bewoning op dat stuk grond vrijwel onmogelijk. In 1460 zijn er voor het eerst plannen voor het bedijken van het gebied.
Op 24 april van dat jaar schonk Karel de Stoute, op dat moment nog graaf van Charlois, de gronden met de bijbehorende jacht- en visrechten aan drie edelen. Karel had een jaar eerder de heerlijkheden Putten en Strijen van zijn vader ontvangen en daardoor de beschikking gekregen over het bovenbeschreven verdronken land, dat de naam Riederwaard droeg. De gift aan de drie edelen omvatte overigens niet de gehele Riederwaard, maar slechts het westelijk deel van dit gebied. Dit westelijk deel van de Riederwaard werd de latere heerlijkheid Charlois.
Charlois bleef tot de annexatie door Rotterdam in 1895 een zelfstandige, agrarische gemeente.