Arbeitseinsatz (arbeidsinzet) was een vorm van slavernij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden jonge mannen uit door Duitsland bezette gebieden gedwongen om in de nazi-Duitse oorlogseconomie Duitse mannen te vervangen die als soldaten dienden. De meeste dwangarbeiders werden naar kampen gestuurd en tewerkgesteld in het Duitse Ruhrgebied.

Werk- en leefomstandigheden

De dwangarbeiders werden in Duitsland vaak ondergebracht in barakkenkampen, ‘Lagers’. Ieder ‘Lager’ had een kampcommandant, een Lagerführer, een hoge SS-officier.  
De levensomstandigheden waren er vaak zeer slecht: de winter van 1944-1945 was een hele strenge winter (soms wel 18-20 graden vorst), er was voedselschaarste, de slaapplaatsen waren niet voorzien van matras of deken, er waren luizen, ongedierte en de mannen hadden onvoldoende sanitaire voorzieningen. Ook hadden de mannen gebrek aan kleding en schoeisel.

Het werk was zwaar en onveilig. Het waren lange dagen in slechte weersomstandigheden. Daarnaast moesten de mannen lang lopen, soms twee uur, op slecht schoeisel. Ze beleefden ook angstige momenten vanwege (lucht)aanvallen van de geallieerden. Dwangarbeiders mochten vaak geen gebruik maken van de schuilkelders die door de Duitsers werden gebruikt. 

Citaat van Adrianus Boender:
'Opstaan en naar de bunker. Er woedt een ware sneeuwstorm. Het recept voor de zieken en kreupelen is de stok. Zij worden uit de kamer geslagen, zij moeten ook werken. Wij strompelen op onze klompen met klonten er onder, maar voort, en worden opgejaagd als een kudde schapen, er vallen er heel wat om.'

Citaat van Sijbrand (Bram) de Lange:
'Later moest ik ’s nachts, bij min 30 graden, in een kolenbunker werken om de locomotieven van kolen te voorzien. Ik had onvoldoende kleding en mijn handen vroren vast aan de stalen kiepkarren.'

Voorbeelden van het werk dat gedaan moest worden:

  • Loopgraven maken
  • Puinruimen na bombardementen door de geallieerden
  • Spoorbanen repareren
  • Bunkers bouwen
  • Tankwallen graven

Ongeveer 3000 slachtoffers van de Rotterdamse razzia kwamen in Kassel terecht. Die stad beschikt over oorlogsindustrie waar onder meer wapens en vliegtuigen worden geproduceerd.

Citaat Adrianus P.C. Revier:
‘Er wordt weer zeer weinig gewerkt en zeer veel kou geleden. Van een deken van Joop hebben wij lapjes geknipt om onze voeten en handen te wikkelen, aangezien wij geen handschoenen en sokken meer hebben.’

Naast de ‘gewone’ kampen waren er ook strafkampen, hier kwam je terecht wanneer je je verzette of probeerde te ontvluchten. Hier was het nog erger: zwaar lichamelijk werk, honger, ziekten, afranselingen en treiterijen. Bij een vermoeden van ongehoorzaamheid ranselden de Duitsers de arbeiders af met de knuppel. Er zijn zelfs mannen doodgeslagen. 

Een berucht werkopvoedingskamp ‘Arbeitserziehungslager’ was Ohrbeck. Uitputting, ziekte en letsel dat gevangenen oplopen bij hun werk zijn belangrijke doodsoorzaken.

En ondertussen wist de familie van de mannen niet hoe het met ze ging of waar zij waren. En andersom wisten de mannen ook niet hoe het met hun geliefden ging. Vaak hadden ze wel gehoord (bijvoorbeeld van koeriers) dat de situatie in Rotterdam niet best was. Dat maakte de mannen nogal nerveus. Brieven en kaarten die de mannen schreven kwamen vaak niet aan. Er waren wel dwangarbeiders die als koerier te werk waren gesteld. Wanneer je daar een brief/kaart aan mee kon geven was de kans groter dat deze aankwam op de plaats van bestemming. Er waren er ook gewonde mannen die naar huis mochten, hen kon je ook iets meegeven.

Citaat Adrianus P.C. Revier:
‘Morgen gaat een van onze kamer naar huis daar deze is afgekeurd en hebben wij hem een brief meegegeven met Kerst- en Nieuwjaarswenschen …’

Thuiskomst na de oorlog

Na afloop van de oorlog keerden de meeste dwangarbeiders weer terug naar Nederland. Veel van de jongemannen zaten vaak onder de luizen en/of waren ziek (veel tbc en andere longaandoeningen). Omdat Rotterdam hermetisch afgesloten was uit angst voor ziektes werden de dwangarbeiders eerst in Brabant opgevangen. Daar werden zij ontsmet en kregen een medische keuring, dit was standaard bij repatrianten. Vaak moesten zij daar nog enige tijd verblijven, vanwege de slechte staat van de infrastructuur en de gebrekkige voedselvoorziening in het westen. Daarnaast waren er in heel Europa mensen die terug naar huis wilden keren. 
Eenmaal terug in Rotterdam, bleken veel mannen gewond of getraumatiseerd. Ook werden zij niet altijd hartelijk ontvangen. ‘Waarom ben je dan gegaan?’ kregen de mannen vaak te horen. De jongemannen die nog dienstplichtig waren moesten na de arbeidsinzet door naar Indonesië. 

Citaat Johannes Beuzenberg:
‘Niemand wilde de verhalen horen, ook niet over mijn diensttijd in Indonesië. De reactie van buitenstaanders was vaak: 'Dan had je niet moeten gaan’.'