Het bombardement van 14 mei 1940 vernietigt de Rotterdamse binnenstad. Net als voor zovelen heeft deze dag voor Ferdinand Grimeijer grote gevolgen. Niet alleen verwoesten de brand en de bommen de Bank voor Handel en Scheepvaart aan de Zuidblaak (Grimeijers werkplek) ook komt de geldhandel als gevolg van de oorlog stil te liggen. Zo komt Grimeijer zonder werk te zitten wat zijn aversie tegen de bezetter alleen maar groter maakt. In een interview met Het Vrije Volk op 27 december 1979 geeft hij aan dat dat één van de redenen is geweest dat hij vanaf het bombardement tot na de bevrijding de bezette en verwoeste stad gefotografeerd heeft. Het bewustzijn dat hij 'al die vreselijke dingen – het puin, de arrogantie van de bezetter, de honger, het wegvoeren van mannen en nog veel meer' voor het nageslacht moet vastleggen is al snel na 14 mei 1940 aanwezig.
Daags na het blussen van de branden bevindt Grimeijer zich tussen de smeulende resten van het gebouw van zijn werkgever. Hij fotografeert de chaos op de Zuidblaak en de Wijnhaven. Aanvankelijk alleen op en rond het pand van de Bank voor Handel en Scheepvaart. Als medewerker van de bank moet Grimeijer in het bezit zijn geweest van een pasje om de binnenstad te mogen betreden. Het getroffen gebied is afgesloten door een politiecordon. Bovendien geldt er al snel een verbod op het fotograferen van de ruïnes of de bezetter. Per 1 juni wordt landelijk bekendgemaakt dat het zonder uitdrukkelijke toestemming van de Duitse autoriteiten niet geoorloofd is om afbeeldingen van door oorlogshandelingen verwoeste steden te vervaardigen, te verkopen of te verspreiden.